Gepubliceerd op 04-12-2017

kan

betekenis & definitie

kan - Zelfstandignaamwoord
1. serviesgoed om vloeistoffen uit te schenken
De kan heeft een deksel en is beschilderd in groen en bruin.

kan - Zelfstandignaamwoord
1. (adel) Mongoolse of Turkse krijgsheer of vorst
Hij was ontroerd door het verhaal van de laatste Tataarse kan.

kan - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kunnen
♢ Ik kan
2. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kunnen
kan je

Spreekwoorden
♦ Wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het lid (of: de deksel) op de neus.
Iemand die te begerig is loopt grote kans niets te krijgen.
♦ Als de wijn is in de man, is de wijsheid in de kan.
iemand die te veel heeft gedronken is niet meer in staat goede beslissingen te nemen

Uitdrukkingen en gezegden
♦ Alles is in kannen en kruiken.
Alles is geregeld.
♦ het onderste uit de kan (willen hebben)
alles (willen hebben)

Synoniemen
karaf
schenkkan