Gepubliceerd op 13-11-2017

dam

betekenis & definitie

dam - Zelfstandignaamwoord
1. (m): (waterstaat) een relatief smalle, massieve bodemophoging in een waterweg om wegverkeer tussen de oevers mogelijk te maken en/of ter bescherming tegen overstromingen
Bij een dijk is aan de ene zijde land en aan de andere zijde water bij een dam is aan beide zijden water.
In het Deltaplan is de functie van een dam primair de kustverdediging.
2. (m): (waterstaat) een vaste waterkering, aangelegd voor de waterbeheersing en doorgaans voorzien van regelbare doorlaatopeningen of sluizen
3. (f)/(m): (spel) (bij het damspel) twee gestapelde schijven.

dam - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dammen
♢ Ik dam
2. gebiedende wijs van dammen
dam!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dammen
dam je?

Woordherkomst
(m): (erfwoord) van Middelnederlands en Oudernederlands
(f): mogelijk via het Franse woord dame van het Spaanse woord dama

Uitdrukkingen en gezegden
♦ het hek is van de dam
er ontstaan problemen nu de belemmering is opgeheven

Verwante begrippen
[1] dijk, golfbreker, havenhoofd, landhoofd, pier, stuwmeer, talud, wal