Gepubliceerd op 10-11-2017

borg

betekenis & definitie

borg - Zelfstandignaamwoord
1. iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag, de borgsteller
Hij was bereid als borg op te treden.
2. borgsom, borgtocht, waarborgsom, cautie, onderpand
Als je het huurhuis weer in de originele staat aflevert krijg je de borg terug.
3. gecastreerd mannetjesvarken

borg - Werkwoord
1. enkelvoud verleden tijd van bergen
♢Ik borg
♢Jij borg
♢Hij, zij, het borg

borg - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borgen
♢ Ik borg
2. gebiedende wijs van borgen
borg!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borgen
borg je?

Verwante begrippen
garant, sponsor
Zie ook
Borg