Gepubliceerd op 31-10-2017

afsluiten

betekenis & definitie

afsluiten - Werkwoord
1. (ov) zorgen dat iets of iemand niet in, uit of door iets kan gaan, alle openingen dicht doen
De Deltawerken waren erop gericht om zo veel mogelijk zeearmen af te sluiten.
2. (ov) zorgen dat iets niet meer werkt, alle verbindingen verbreken
Gas en elektra zijn al afgesloten, want we gaan morgen verhuizen.
3. (ov) een officiële afspraak op papier maken, officieel regelen
Heeft u een huisdier? Dan moet u ook een goede huisdierenverzekering afsluiten.
4. (ov) een einde maken aan
We sluiten het feest af met vuurwerk.
5. zich afsluiten voor: geen contact willen hebben met
Hij sloot zich af voor al het omgevingslawaai en studeerde hard door voor zijn examen.

Woordherkomst
samenstelling van af(bijwoord) en sluiten(werkwoord)

Synoniemen
[1] dichtdoen
[4] besluiten