Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

Gepubliceerd op 03-08-2017

waaier

betekenis & definitie

(de; -s) - formatie van renners die (als een uitklappende waaier) schuin achter elkaar over de breedte van de weg (gaan) fietsen om elkaar tegen zijwind te beschermen, waarbij ze elkaar aan kop aflossen: een waaier trekken, in een waaier gaan rijden; halve waaier, over de halve breedte van de weg; renners die zich geen plek in de eerste waaier hebben kunnen rijden, formeren daarachter een tweede waaier.

• In de waaier rijden is een Nederlands specialisme vanwege het open, vlakke landschap en het winderige klimaat. (JALUI)

• De meest ideale gelegenheid voor het rijden in een waaier is wanneer er een kopgroep is ontstaan van een man of 8 à 10. Zij kunnen een enorm voordeel behalen uit een consequent handhaven van de waaierformatie omdat zij constant op een hoog tempo door kunnen rijden; maar dan moet er natuurlijk wel eenheid zijn en niet een paar man er tussen die niet mee willen werken. (ALFRI)

• De Raleigh- en later Panasonicploegen van ploegleider Peter Post waren in de jaren 70 en 80 uitgesproken specialisten in de discipline ploegentijdrit. Bij hen komt het onderscheid tussen ‘enkele’ en ‘dubbele waaiers’ vandaan. In het eerste geval rijden de coureurs in een lange rij en is er slechts één kopman; in het tweede geval rijdt men in twee rijen en zijn er twee koplieden, waardoor de renners vaker op kop rijden. (WIKIP)

• In de dubbele waaier rijden gaat sneller dan in de enkele waaier omdat je minder lang op kop komt en dus meer snelheid kunt maken. (Jelle Nijdam)

• De renners laten zich bij toerbeurt vanaf de kop naar de laatste plaats afzakken. Een goede waaier gelijkt daardoor op een voortijlende carrousel. (ZOMER)

abri, mongolenwaaier, kantje, op het -