Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Landmeten en landmeters

betekenis & definitie

Kort na de verovering van Suriname op de Engelschen in Febr. 1667 werd, met het oorlogschip de Hope, Pieter van Beaumontals landmeter daarheen gezonden. Deze heeft het land zijner bestemming niet bereikt, daar het schip in Mei d.a.v. in handen van de Engelschen viel.

Een tweede uitgezonden landmeter was Willem Mogge (na den vrede van Breda op 31 Juli 1667) wien opgedragen werd ‘dadelick op sijne aancomste te Serename een pertinente en correcte caerte van geheel Serename (te) maecken met hetgene daaronder wert gerekent,’ enz. Van dezen Mogge, die eind Nov. 1667 in Suriname aankwam, is weinig bekend. Wel komt in een artikel van F.E. Baron Mulert ‘De eerste uit Nederland naar Suriname gezonden landmeters (1667)’. T.A.G. van 15 Mei 1912 en 15 Jan. 1913, een algemeen kaartje van Suriname voor als verkleinde kopie van een in 1677 vervaardigde kaart (overeenkomende met een van 1671) waarop de naam Mogge voorkomt als een der toenmalige plantage-eigenaars en op grond waarvan de genoemde schrijver het vermoeden uit, dat Mogge wellicht de vervaardiger van deze kaart zou zijn.In den aanvang was er niet veel behoefte aan landmeters, daar ieder zonder meer een stuk land kon uitkiezen voor een plantage. De Gouverneur Van Aerssen begon aan belanghebbenden op hun verzoek giftbrieven of waranden uit te reiken. Volgens deze bleven gegadigden bevoegd zich een stuk land ter grootte van 1000 akkers uittekiezen, mits daarvoorjaarlijks een stuiver, later tot 4 stuivers, ook wel 4 en 8 cent per akker betalende; velen waren zelfs vrijgesteld van deze heffing. Later, toen er langs de benedenrivieren gronden werden uitgegeven, werd de grootte 500 akkers.

Een der bepalingen in de giftbrieven van Van Aerssen was dat drie maanden na de uitreiking van den giftbrief het perceel door een landmeter moest uitgemeten worden op poene van intrekking der vergunning. Deze bepaling deed de behoefte aan landmeters ontstaan en in die behoefte werd voorzien door ingenieurs uit Nederland gezonden voor het aanleggen van het fort Sommelsdijk en later van het fort Nieuw Amsterdam en door officieren van de artillerie der bezetting.

Blijkbaar waren de werkkrachten te weinig talrijk voor den gevorderden arbeid, althans moest herhaaldelijk op de naleving der evengenoemde bepaling worden aangedrongen.

Bij notificatie van 5 Maart 1746 no. 492 berichtte Gouverneur Mauricius dat door het Hof van Politie besloten was ‘eene generaele Caert van Paramaribo te laten maeken.’ Den 29en Aug. d.a.v. werd bekend gemaakt, dat het Hof van Politie goedgevonden had ‘de Rooymeesters aan Paramaribo en Landmeeters deeser Colonie mits deze te gelasten, dat sij met den eersten soo dra mogelijk sullen hebben te maeken eene generaele kaert van Paramaribo met alle de vergunde en begevene Erven Thuijne en omleggende gronde, Ellk Erff of Thuijn onder een Nummer te brengen, met eene behoorlijke Taefel daervoor en sullen sij Rooij en Landmeeters deselve kaert ten eersten aen deesen Hove hebben over te Leeveren, als wanneer sij heden daervoor uijt de Cassa der modique Lasten Extra sullen worden beloont.’

Tijdens het bestuur van Mauricius, die, blijkens zijn journaal, meermalen opdrachten gaf tot karteering van gedeelten der kolonie, kwam in Suriname de

sterrekundige De la Condamine (zie aldaar) die van wege de Fransche Regeering belast was geweest met het doen eener graadmeting in Zuid-Amerika. Volgens zijne observatie was de breedte van Paramaribo 5° 49', hetgeen vrij goed strookt met de uitkomst van Van Stockum (1912) die 5° 49' 28" vond.

Na het aftreden van Mauricius werd in het geheel niet de hand gehouden aan de bepaling van de giftbrieven betreffende uitmeting der uitgegeven landerijen binnen een bepaalden termijn. De landmeters hadden echter volop werk, daar nog geregeld woest land ter bebouwing werd uitgegeven. Dit duurde tot het einde der 18e eeuw, toen de landerijen aan de Saramacca, de Nickerie en de Zeekust, (het tegenwoordige Coronie) werden uitgegeven. Na dien was er voor de landmeters weinig meer te doen.

Den 17den Dec. 1782 werd voor het eerst eene instructie voor hen afgekondigd, waarin o.m. was voorgeschreven, dat ‘steeds de vier hoofdstreken volgens derzelver ware ligging op de kaarten moeten worden vertoond.’ Dit voorschrift schijnt niet te zijn opgevolgd, want uit de contrôle van vroegere metingen van gronden, waarop de oude grenzen door aanleg van dammen bevestigd of door enkele teruggevonden steenen pilasters aangewezen zijn, blijkt, dat er bij de meting geen rekening gehouden was met de miswijzing. Deze foutieve wijze van meten heeft men hardnekkig volgehouden.

Gedurende het Engelsche tusschenbestuur (1804-1816) deden Engelsche landmeters het werk evenmin nauwkeurig; Coronie werd in dien tijd aangelegd en bij de meting der plantages aldaar blijkt dat, terwijl de kaarten der verschillende ‘loten’ (uitgegeven landen) een breedte aangeven van 30 ketting, tusschen de oude grensdammen breedten van 32 à 35 ketting worden aangetroffen en de dammen soms niet evenwijdig loopen, zooals volgens de kaarten van uitgifte het geval moest zijn.

Nadat de kolonie in 1816 weder tot Nederland was gekomen, werd (Gouv. Res. 23 Juli 1821 No. 7,) de uitgifte van gronden opnieuw geregeld, en een model-grondbrief, uitgegeven waarin een groot deel van de in de vroegere grondbrieven voorkomende bepalingen opnieuw werd vastgelegd. Ook deze ‘dat de eigenaar binnen 12 maanden na het verkrijgen van den grondbrief het land behoorlijk moet doen uitmeten en limiteeren en daarvan doen vervaardigen vijf kaarten [thans drie] met onderscheidene bestemming, die binnen 3 maanden aan den Gouverneur ter goedkeuring moeten worden gezonden, terwijl één kaart na 3 maanden na de goedkeuring moet worden geregistreerd op eene boete van ƒ50 Surinaamsch per maand.’

Maar aan deze bepaling werd niet de hand gehouden, zoodat in 1824 gouverneur De Veer moest voorschrijven dat vóór elke publieke verkooping, de kaarten en titels behoorlijk moesten worden nagegaan en de verkoop niet mocht worden aangekondigd vóór een en ander in orde was bevonden.

Volgens G.R. dd. 26 Maart 1827 No. 28 mocht het getal der gezworen landmeters dat van vier niet te boven gaan. De verwarring ontstaan door het veronachtzamen van de verplichting om de grenzen te doen uitzetten, is in den loop der jaren nog verergerd, toen, na afschaffing der slavernij, in verscheidene districten gronden werden uitgegeven aan voormalige slaven. Ondanks de bepaling betreffende het doen uitmeten der perceelen binnen een bepaalden termijn, werd door het Gouvernement zelf aan de uitvoering daarvan niet de hand gehouden.

Verscheidene malen werd de samenstelling beproefd van een kaart der hoofdstad.

In 1857 droeg Gouverneur Schimpf, bij res. van 22 Juli, den landmeter A.G. Hiemcke op het vervaardigen van eene kadastrale kaart van Paramaribo, hare buitenwijken en aangrenzende nog niet in de wijkverdeeling opgenomen gronden.

Bij Gouv. Res. van 23 Dec. 1857 No. 1621 werd de (later weder opgeheven) betrekking van Inspecteur der Domeinen, van de Nijverheid en den Landbouw ingesteld, en dezen het toezicht over de te vervaardigen kadastrale kaart opgedragen.

Maar ondanks dit toezicht is van het werk niets terecht gekomen en daarenboven ging de oude kaartenverzameling, onder het bestuur van Mauricius met zoo veel zorg en moeite bijeengebracht, voor het grootste deel verloren.

Van 1889 tot 1896 is jaarlijks ƒ1000 voor het in kaart brengen van de hoofdstad op de begrootingen uitgetrokken en dit werk werd toevertrouwd aan den toenmaligen Gouv. Landmeter W.L. Loth en den oud-zeeofficier A.E.J.W. Juta; het is echter niet voleindigd.

In de Mem. van Antw. op de begrooting voor 1896 werd door den Gouverneur in overweging genomen, of gevolg kon gegeven worden aan den wensch der Kol. Staten, om de opmeting aan een officier der Marine op te dragen. Daarbij is het gebleven.

Kort na het ontstaan der goudindustrie in 1875 werd (Res. van 21 Sept. 1877 La A No. 9) een nieuwe instructie voor de landmeters vastgesteld.

Terwijl het beheer der domeinzaken vroeger toevertrouwd was aan ondeskundige commiezen, belastte men later een landmeter met die functie, wien de titel van Gouv. Landmeter verleend werd. En bij verordening van 1 Jan. 1883 (G.B. No. 1) is een nieuw tarief voor de landmeters vastgesteld, dat tot heden van kracht gebleven is.

De uitbreiding der goudindustrie deed de behoefte gevoelen aan eene betrouwbare algemeene kaart der kolonie.

In 1880 kocht het Kol. Gouvernement de kaart vervaardigd door Cateau van Rosevelt en van Lansberge voor ƒ24.000, nadat deze onderzocht was door W. Beyerinck, gep. kol. der inf. en F. de Bas, kap. van den gen. staf. Deze algemeene kaart is bij Gouv. Besl. van 24 Sept. en 23 Nov. 1912 aangevuld geworden met de resultaten, verkregen door verschillende expedities, van 1901 tot 1910 uitgezonden door het Kon. Ned.

Aardr. Genootschap, de Vereen. van Suriname en de Maatsch. tot bevord. van het Natuurk. onderzoek der Ned. kolonien, met Gouvernements subsidie.

Hoewel bij art. 11 van de laatst vastgestelde instructie voor de landmeters bepaald was, dat op de kaarten nauwkeurig zouden opgegeven worden de richting van het magnetisch en die van het ware noorden, werd daaraan noch door gouvernements noch door particuliere landmeters de hand gehouden. Er werd gemeten, zooals altijd in Suriname had plaats gehad, zonder rekening te houden met de miswijzing van het kompas.

Een goede oplossing in dezen kwam eerst, toen bij vonnis van het Hof van Just. van 15 Nov. 1902 in eene vervolging ter zake van het desbewust ontginnen van

goud op een terrein, behoorende tot het domein, de beklaagde werd vrijgesproken, op grond dat niet bewezen was, dat de plaats waar men werkte buiten de aan beklaagde verleende concessie viel, daar bij meting volgens het ware noorden naar de verklaring van deskundigen wel blijken zou, dat de werkplaats gelegen was buiten de aan beklaagde verleende concessie, doch bij meting volgens het magnetisch noorden daarbinnen viel en deze laatste wijze van meten de algemeen gebruikelijke mocht heeten.

Tengevolge van deze beslissing was de onzekerheid der tot nu toe gedane metingen wettig geconstateerd. En om aan deze onzekerheid een eind te maken, wendden de twee landmeters, die bij deze meting betrokken waren, zich bij rekest dd. 28 Nov. 1902 tot den Gouverneur met het verzoek te willen mededeelen, of de landmeters in de kolonie volgens het ware dan wel volgens het magnetische noorden moeten meten. Dit adres werd 4 Dec. gevolgd door een van de andere in functie zijnde landmeters, waarbij zij verzochten, dat:



a.
een vaste datum worde bepaald, waarop de landmeters zullen beginnen te meten volgens het ware noorden.

b. de thans bestaande grenslijnen van uitgegeven concessies enz., welke bepaald zijn volgens het magnetisch noorden, worden bevestigd.

c. van wege het Gouvernement zal worden opgegeven de declinatie van de magneetnaald over al de jaren, waarin de terreinen zijn uitgemeten volgens het magnetisch noorden. d. in het vervolg aan de landmeters van wege het domeinkantoor de miswijzing van het kompas zal worden opgegeven.

De Gouverneur benoemde eene commissie ad hoc, van welker bevinding naar buiten niets is gebleken. Op het verzoek der landmeters ging men niet in, maar hun werd medegedeeld, dat het Gouvernement niet anders verwachtte, dan dat de metingen volgens het ware noorden gedaan werden. Tevens deed het Gouvernement in druk verschijnen eene ‘Handleiding voor het bepalen van de correctie eener boussole en het bepalen van den tijd,’ samengesteld door L.A. Bakhuis, gep. Majoor der Inf. v.h. Leger in Ned. Indië, voor gebruik der landmeters in Suriname, met dit gevolg, dat de landmeters sedert dien, van de daarin aangegeven methoden gebruik makende, hunne metingen volgens het ware noorden verrichten.

Aan de opdracht verstrekt aan den luit. kapitein t.z. A.J. Van Stockum om een 24 tal punten astronomisch te bepalen en door vaste merkteekenen op het terrein aan te geven, voldeed deze van Sept. 1911 tot Jan. 1912 (T.A.G. XXX, 1913, blz. 79). Deze punten zijn alle gelegen in het lager gedeelte der kolonie, met uitzondering van de aan den spoorweg gelegen punten Dam en Kabelstation. De punten zijn op het terrein bevestigd doormiddel van beton-pilaren 3x3 d.M. in doorsnede bij eene lengte van 2 M. waarvan 1 M. benedengronds.

Bij Res. van 5 Juli 1912 No. 3372, (G.B. No. 62) werd het domeinkantoor in eene administratieve en eene technische afdeeling gesplitst. Aan de administratieve afdeeling werd opgedragen datgene te doen, wat tot dusver aan het domeinkantoor ter behandeling was gegeven. De technische afdeeling had uitvoering te geven aan de plannen tot verbetering der kadastrale en kartografische toestanden. Tot deze afdeeling behoort eene opnemingsbrigade, bestaande uit een chef en een onbepaald aantal topograaf-landmeters. Met de waarneming der betrekking van chef der opmetingsbrigade werd belast de Gouv. Landmeter, die als zoodanig den titel voert van Chef der opnemingsbrigade.

Binnen de vaste punten, door Van Stockum bepaald, werd een aanvang gemaakt met de uitmeting der Kolonie. Den 1en Dec. 1913 werd een aanvang gemaakt met de werkzaamheden verbonden aan de kadastrale opmeting van Paramaribo. In Mei 1913 werden 3 Surinaamsche jongelieden, na afgelegd examen, naarNederl. Indië (Magelang) gezonden om voor gouvernementsrekening eene opleiding te ontvangen bij den driejarigen leergang tot opleiding van topografen voor den topografischen dienst aldaar. Daarna zullen zij in Suriname werkzaam zijn.

Omtrent de invoering van een kadaster zijn in haar in Dec. 1914 verschenen Rapport voorstellen gedaan door een door den Min. van Koloniën bij res. van 19

Maart 1913 afd. B no. 13 benoemde commissie. Zie het Rapport blz 51-60.

In Nov. 1912 werd door den Gouverneur aan de Kol. Staten ingediend een ontwerp verordening houdende bepalingen omtrent het uitmeten en afpalen, geheel of gedeeltelijk, van terreinen waarvoor tot het een of ander doeleinde concessie is

verleend (Zie Handelingen Kol. Staten, Bijl. 1912-1913, no 15, 1913-1914 no 10 en 1914-1915, no 11.)

Litt. Essai historique sur la colonie de Surinam. Paramaribo, 1788, I, 80. - W.L. Loth, geschiedk. mededeelingen over de uitoefening v.h. Landmetersberoep in Suriname. Paramaribo, 1905. - (Ook opgenomen in het Tijdschr. voor Kadaster en Landmeetkunde XXII, 43.). - De econom. en financ. toestand der Kol. Suriname, Rapport der Suriname-commissie, 's Gravenh. 1911; vlg.

Kol. Verslag 1914.

J.A.P.