Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Bacove

betekenis & definitie

(N.E. bakoeba, PAP. bacoba, Engelsch banana), is de naam voor verschillende Musa-soorten, waarvan de vruchten rauw gegeten worden. De naam schijnt te komen uit het Toepi, de taal van den grooten Indiaanschen volksstam, oorspronkelijk tehuis in Braziliaansch en Fransch Guiana, die zich vóór 1500 sterk naar het zuiden had uitgebreid.

Zie Beschrijvinge ende historische verhael van het Gout Koninckrijck van Gunea anders de Gout-Custe de Mina genaemt liggende in het deel van Africa, door P. de Marees, uitgegeven door S.P.C. Honoré Naber. (Uitgave der Linschoten-Vereeniging.) den Haag 1913, blz. 169 en 171. Zie ook het Koloniaal Weekblad, 19 September 1912, no. 38 en 6 Maart 1913, no. 10.De volgende soorten worden reeds zeer lang in Suriname geteeld:

1o. de dwergbacove (Musa Cavendishii) in de Engelsche kolonie vaak

‘Chinese-banana’ genoemd. De planten worden niet hooger dan 2 Meter. Deze is van de hier opgenoemde, de varieteit, die het kortst inheemsch is, waarschijnlijk is ze eerst in de 2de helft der 19de eeuw ingevoerd.

2. de Indiaansche bacove (N.E. lengi bakoeba), evenals de volgende varieteiten behoorende tot de soort Musa paradisiaca L. met wijnroode vruchten, die soms gegeten worden en in zeer beperkte hoeveelheid uitgevoerd naar Amerika, waar ze ook als tafelversiering gebruikt worden.
3. de baana-bakoeba, een mooi gevormde, smakelijke vrucht leverend, die zeer veel gelijkt op de later te noemen ‘Gros-Michel’-bacove.
4o. de appelbacove (N.E. aprabakoeba), waarvan de smaak iets zuurder en daardoor zeer frisch is. De vrucht is wat korter en minder gebogen dan de onder 3 genoemde; deze is de meest voorkomende soort in Suriname.
5o. de ladies finger (N.E. pikien-misi-fienga), een korte, zoete zeer smakelijke vrucht.

Voor de bacovencultuur voor export is eerst de Gros-Michel of Jamaica-bacove ingevoerd, bijna geheel overeenkomende met de baana-bakoeba, een tot 5 Meter hooge, zeer krachtige plant. Toen deze cultuur ernstig bedreigd werd door de z.g. Panamaziekte, is in 1909 door de United Fruit Company, de Congo-varieteit ingevoerd, een vorm, die een meer gedrongen groei heeft en daardoor meer nadert tot het type Musa Cavendishii, maar die toch nog stammen van 4 Meter hoogte vormt. Door de directie van den Landbouw en de United Fruit Company zijn nog vele andere varieteiten ingevoerd, die echter nog geen practische beteekenis hebben.

Vroeger werd vooral de appelbacove gebruikt als hulpschaduw in de cacao-aanplantingen. Een werkelijke cultuur is feitelijk eerst begonnen in het jaar 1906 toen met de bovengenoemde Amerikaansche Maatschappij een overeenkomst werd gesloten, waarbij deze maatschappij zich verplichtte de Gros-Michel bacoven tegen een bepaalden prijs op te koopen van het Gouvernement, waarbij zij het keuringsrecht had. Het Gouvernement moest zorgen, dat na drie jaar een oppervlakte van 3000 H.A. in behoorlijke cultuur was; het kocht de bacoven van de planters op en gaf voorschotten tegen een rente van 1% per kwartaal, om de cultuur mogelijk te maken; dit voorschot bedroeg voor aanleg ƒ360 per H.A. en daarna voor onderhoud eerst maximaal ƒ180 per H.A. per jaar, later verhoogd tot ƒ276, met dien verstande, dat de schuld per H.A. niet hooger dan ƒ700 mocht worden. De plantages kregen zoodoende een schuld bij het Gouvernement, die als hypotheek op hun bezit drukte; de opbrengst der geleverde bacoven werd door het Gouvernement geboekt in mindering op die schuld. De planters verplichtten zich tegenover het Gouvernement een bepaalde oppervlakte in cultuur te houden, en het product geheel aan het Gouvernement te leveren. De bacoven werden wekelijks naar New-York verscheept, met vruchtschepen voorzien van een koelinrichting, waardoor de ruimen op ± 54° F. gehouden werden.

De prijzen waren bij contract geregeld, verschillend naar gelang van het aantal ‘handen’, dat een bos bevatte, terwijl ook de tijd van levering invloed had. Gedurende 5^ maand, de goede maanden, werd n.l. meer betaald.

Reeds in 1909 trad epidemisch een ernstige ziekte op in de Gros-Michel bacoven, de ‘Panamaziekte’, die de oorzaak was van den ondergang der geheele cultuur; slechts enkele plantages bleven voor deze ziekte gespaard.

Van af 1910 werd met de nieuw ingevoerde varieteit, de Congo-bacove, de cultuur voortgezet; deze soort blijkt vrijwel immuun tegen de Panamaziekte te zijn.

De plantages maakten echter in 1911 een crisis door, daar de Nederlandsche regeering tot liquidatie van de cultuur besloot en slechts een beperkt crediet toestond om deze liquidatie tot stand te brengen.

De laatste verscheping naar New York had op 15 Maart 1913 plaats. Sedert is men doende in Europa een afzetgebied te vinden en middelen te beramen om de planters financieel te steunen. Zendingen naar Liverpool en Rotterdam zijn goed verkocht.

De bacoven worden vegetatief voortgeplant; om nieuwe planten te verkrijgen, plant men de uitloopers (suckers) der oude planten uit. Voor het uitplanten wordt slechts de knol gebruikt; de schijnstam, gevormd door de om elkaar sluitende bladscheeden wordt afgehakt. Groote knollen worden vaak gespleten; ieder stuk, mits een oog bevattend, kan een nieuwe plant leveren.

De bacove verlangt een goed omgewerkten kleigrond, met flinke drainage. De plantwijdte bedraagt van 12-18 voet, en wordt vooral beinvloed door het gewas, dat men tusschen de bacoven plant, nl. koffie, cacao of hevea. In de laatste jaren worden nl. de bacoven meer en meer als ‘catch crop’ beschouwd om aan de kosten van het eerste onderhoud van het hoofdproduct tegemoet te komen. Na een drietal jaren moeten de bacoven dan echter weggekapt worden.

Wanneer een stam een bos heeft voortgebracht sterft hij af; gemiddeld heeft dit na één jaar plaats. Nadat dus de hoofdstam een bos gegeven heeft, laat men eenige zijspruiten opgroeien voor den volgenden oogst; het aantal, dat daarvoor bestemd wordt, neemt toe, naarmate het plantverband wijder is, bv. 2 stammen bij 12 voet, 4 bij 18 voet. plantwijdte. Een plant met zijspruiten wordt een ‘stoel’ genoemd. Behalve de ‘Panamaziekte’ veroorzaakt door een ‘schimmel’, komt de zg. dikkepooten(N.E. ‘bigi foetoe’) ziekte voor; deze laatste is veel minder schadelijk dan de eerste.

Behalve voor uitvoer in natura komt de bacove nog in aanmerking voor de vervaardiging van bacoven-vijgen en bacovenmeel. In 1910 is door de firma Dürninger daartoe een machinale drogerij ingericht. Begin 1913 verwerkte de drogerij 2500 bossen per week, maar deze hoeveelheid zou spoedig verdubbeld worden. Bacoven-vijgen worden zacht gedroogd en bevatten nog vrij veel water; voor bacovenmeel worden onrijpe bacoven van verschillende varieteiten zoo ver gedroogd dat ze hard en bros zijn; in dezen vorm worden ze naar Europa uitgevoerd en daar tot meel verwerkt. De uitvoer van gedroogde bacoven had in 1910 een waarde van ƒ14.180, in 1911 van ƒ15.837, en in 1912 van f 9040.

Bacoven-vijgen worden ook in het klein bereid voor inlandsch gebruik en uitvoer op kleine schaal. Men verpakt ze dan gewoonlijk in bananenbladeren.

Op Curaçao kweekt men thans meer bacoven dan vroeger, waardoor de invoer van Venezuela verminderd is. Men treft er een viertal soorten aan, waaronder de niet lang geleden ingevoerde Cavendish zich snel een goede plaats verworven heeft; de niet hoog groeiende plant is beter dan de andere soorten tegen den wind bestand.

Litt.: C.J. Hering, Verhandeling over de voedingsmiddelen der kolonie Suriname enz. Paramaribo 1901; Jaarverslagen van de Inspectie van den Landbouw in Suriname, 1907, 1908. 1909, 1910. en 1912; Bulletins van de Inspectie van den Landbouw in Suriname; (no. 1 v. Hall, no. 2 v. Hall, no. 3. v. Hall, no. 6 v.

Hall, no. 13 Sack, no. 23 Sack, no. 26 Drost); Een praatje over de bacoven cultuur in Suriname. Paramaribo. 1909; Gegevens betreffende Suriname, Algemeene en internationale tentoonstelling van Brussel 1910; Nota van den waarnemend Administrateur van Financiën in de kolonie Suriname, C.A.J. Struycken de Roysancour betreffende de Bacovencultuur (d.d. 28 Oct. 1910); T.J. Cremer c.s., Advies betreffende de voortzetting van de Bacovencultuur in Suriname, 1910; Antwoord hierop van den wrn. Adm. v. Fin. in Suriname van 19 Januari 1911; Debatten in de Staten Generaal bij de behandeling van de Surin. begrooting voor 1911; De Economische en financieele toestand der Kol.

Suriname. Rapport der Comm. benoemd bij besluit van den Min. v. Kol. van 11 Maart 1911, B. 56, 's Grav. 1911; Bacoven in Suriname, Uitg. v.d. Comm. v.d. Kol. Landb.

Tentoonst. te Deventer, 1912; Mr. H.J. Smidt, Suriname en Nederland naar aanleiding van de bacoven-zaak. Haarlem 1913; Prof. D. van Blom, De Pisangs van de West. De Gids van 1 Juni 1913.