In den groten, millioenenverslindenden strijd van de bewoners der lage landen tegen het water is het pleit wel niet beslecht, maar er is sinds geruimen tijd een toestand van wapenstilstand aangebroken, waarin de strijd slechts zelden, en dan maar op enkele punten, hervat wordt; — bijv. in 1916 in Waterland.
In oude tijden was echter het lot van de bewoners der laaggelegen polders dikwijls vrij onzeker. De oude kronieken verhalen van talloze overstromingen; berucht zijn de stormvloeden van 1375 (vooral in Zuid-Holland), 1377 (Zeeland en Vlaanderen), 1404 (Vlaanderen), De Sint-Elizabethsvloed van 1421 (Holland), de Kosmos- en Damianusvloed van 1530 (vooral in Zeeland en Holland), de Sint Felixvloed van 1582, die Reimerswaal in het Noord-Oostelijk deel van Zuid-Beveland deed verdwijnen, de verschrikkelijke, voor alle gewesten noodlottige Allerheiligenvloed van 1570, de vloeden van 1610, 1625, 1675, 1686 en 1717. De laatste algemene ramp van dezen aard vóór de overstroming van 1916 was de hoge stormvloed van 5 en 6 Februari 1823, toen op verschillende plaatsen de zeedijken van Friesland, Overijsel en Noord-Holland bezweken en een groot aantal mensenlevens verloren ging.
Onder al de overstromingen van vroegere eeuwen heeft om zijn bizondere verschrikkingen de Sint-Elizabethsvloed van 18 November 1421 legendarische vermaardheid gekregen. Over dezen vloed geraken de kronieken niet uitgepraat. „In den nacht van Sint Elizabeth, toen de rivieren door slagregens reeds sterk waren gezwollen, barstte een hevige orkaan los en deed verscheidene dijken zwichten. In Friesland, Holland en Zeeland, langs de ganse kust van den Dollart tot de Schelde werden gehele dorpen in een ogenblik verzwolgen; kerken en kloosters, huizen en kastelen door den orkaan vernield of zij verzonken in de wateren. In Friesland verloren achtduizend mensen het leven. In het Noordhollands zeedorp Petten zochten vierhonderd ten dode verschrikte mensen een toevlucht binnen de wankelende kerk; de woedende golven ondermijnden het duin en het ineenstortende gebouw verdween met al de ongelukkigen in zee.” De ergste ramp van dien nacht was echter de ondergang van de Grote of Zuid-Hollandse Waard. Tot de Grote Waard behoorde al het land gelegen tussen Zevenbergen, Geertruidenberg en Dordrecht, tezamen vijftig duizend morgen merendeels zeer vruchtbaar wei- en bouwland, geprezen als „dat al te scoon rijcken landt”.
Het telde behalve twee rijke abdijen, een menigte ambachten, heerlijkheden, ridderhofsteden en welvarende dorpen. Deze werden in dien nacht van twee kanten overrompeld, n.l. bij Wieldrecht door de zee en in de nabijheid van Hardinxveld door de rivier. Twee en zeventig dorpen gingen in dien vreselijken nacht onder. De golven klotsten tot tegen de muren van Dordrecht. Meer dan honderdduizend mensen kwamen in Friesland, Holland en Zeeland om. Wonderlijk is het verhaal van Beatrix, de zuigeling, die in een wieg, waarin ook een kat haar toevlucht had gezocht, niet ver van Dordt op de wilde wateren kwam aandrijven.
De vluchtelingen op den dijk vergaten een ogenblik hun ellende, toen zij zagen, hoe de krijsende kat het evenwicht van de schommelende wieg wist te bewaren door, telkens als deze dreigde om te slaan, naar den anderen kant over te springen, totdat de kleine ark veilig aan den dijk was geland. Deze dijk (aan de Noord) kreeg den naam Kinderdijk. Een reiziger, die in het begin der zestiende eeuw den geweldigen waterplas bevaren heeft, vertelt, op vele plaatsen torenspitsen en hoog muurwerk uit het water te hebben zien opsteken. De plas is de Biesbosch, die eerst in onzen tijd begint te verdwijnen.
De ouderen onder ons herinneren zich nog levendig den watersnood van 1916, toen vooral het oeroude Waterland werd geteisterd. Waterland strekt zich uit van Amsterdam tot Hoorn en van de Zaan tot de Zuiderzee. Wel zijn de vele meren, waaraan Noord-Holland vroeger zo rijk was, drooggelegd, maar het land is zo doorsneden met tochtsloten, plassen en wielen, dat men soms meer water dan land ziet. In den nacht van 13-14 Januari 1916 brak na een driedaagsen zwaren storm uit het Noorden en Noordwesten de Waterlandse zeedijk bij drie verschillende plaatsen door, zodat acht grote gaten ontstonden en geheel Waterland onderliep. Het eiland Marken werd overstroomd door een vloed, die alles verwoestte, wat hem in den weg kwam. Vijftig huizen werden verwoest, zestien mensen verdronken, terwijl tal van anderen zich nauwelijks konden redden; twintig botters zonken of werden op den dijk gesmakt.
Drie dagen na de doorbraak stond het water van Zaandam tot de zee, van Purmerend tot den Oostzaner Overtoom en van Edam tot Nieuwendam en Buiksloot. Duizenden vluchtelingen uit de overstroomde gebieden zochten een goed heenkomen naar Amsterdam en de Zaanse gemeenten. Alleen in Amsterdam en in Zaandam nam men tezamen 4100 personen in kerken, scholen en andere openbare gebouwen op. Duizenden stuks klein vee, pluimvee en koeien werden naar veiliger plaatsen vervoerd. Het militair gezag stelde enige duizenden soldaten beschikbaar voor hulpverlening aan vluchtelingen en voor het opwerpen van kistdammen, om verder doordringen van het water te beletten. De totale schade werd geraamd op ettelijke millioenen guldens.
Door bemiddeling van de Watersnoodcommissie werd binnen 14 dagen, ongerekend de giften in natura, anderhalf millioen gulden ingezameld. De Koningin bezocht herhaaldelijk de overstroomde gemeenten en bemoedigde de slachtoffers door woord en daad. Weldra werden de dijken hersteld, de stoomgemalen werkten nacht en dag door, zodat Waterland in korten tijd weer uit den greep van den waterwolf verlost werd.
Door dezen stormvloed werden ook de Anna Paulownapolder, de Zuidkust van de Zuiderzee (Muiden) en de landen aan de Eemmonding geteisterd.