Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Oost-Indische Compagnie

betekenis & definitie

De Nederlanden, en vooral Holland en Zeeland, dankten reeds in de Middeleeuwen hun groten bloei aan de vrachtvaart; de Hollandse schepen haalden de Indische producten uit Portugal en brachten er hout en koren voor terug. In het begin van den 80-jarigen oorlog ging dit nog ongehinderd voort, maar na de verovering van Portugal door Philips II in 1580, werd dit land Spaans gebied en ging deze vrachtvaart te loor.

Wij gingen toen proberen zelf naar Indië te varen en, na de nodige inlichtingen verzameld te hebben, zeilde in 1595 Houtman, voor rekening van enige Amsterdamse kooplieden, met vier schepen uit. Twee jaar later keerde hij terug, zonder grote winsten behaald te hebben, doch de zeeweg was gevonden.Er ontstonden nu weldra verscheidene compagnieën, „maatschappijen van verre” genaamd, meer dan een dozijn, die elkander felle concurrentie aandeden. Door toedoen van v. Oldenbarneveldt sloeg men de handen inéén en den 20sten Maart 1602 werden de Verenigde Oost-Indische Compagnieën opgericht, weldra genoemd de Oost-Indische Compagnie. Haar monogram: V.O.C. is nog op vele pakhuizen te zien.

De Compagnie bestond uit vier Kamers: Amsterdam, Zeeland, West-Friesland, en de Maas of Rotterdam. Zestig bewindhebbers bestuurden de Kamers. Het dagelijks bestuur bestond uit de Heren Zeventien, waarin vertegenwoordigd waren Amsterdam met 8, Zeeland met 4, Rotterdam en West-Friesland met 2 leden, terwijl de laatste drie gezamenlijk nog een lid kozen.

De V.O.C. kreeg ’t monopolie van den handel tussen Kaap de Goede Hoop en de Straat Magelhaes (Magellaan), zij had ’t recht ambtenaren aan te stellen, troepen aan te werven en contracten met inlandse vorsten af te sluiten. Ieder ingezetene der Zeven Provinciën kon aandeelhouder zijn.

In het begin was de toestand van de Compagnie niet gunstig, er was veel concurrentie van Engelse, Franse en Portugese zijde en de samenwerking tussen de factorijen liet te wensen over. Om deze te bevorderen werd besloten een algemeen bewindhebber, een Gouverneur-Generaal, in Indië aan te stellen. De eerste was Pieter Both (1609—1614), toen kwam Jan Pietersz. Coen (1615—1629). Van dien tijd af werd de macht der Compagnie steeds groter; vooral onder Gouverneurs als Maetsuycker (1653— 1678), Speelman (1682—1684) en Swaerdecroon (1718—1725).

Sedert het begin van de 18de eeuw, en vooral in de tweede helft dier eeuw, ging de macht der V.O.C., vooral door de concurrentie van Engeland, achteruit; de koers der aandelen daalde van 638% op 344%, het dividend van 30 op 16. In den vierden Engelsen oorlog gingen de zaken nog meer achteruit, de aandelen vielen tot 215%. Er waren tal van misbruiken ingeslopen, die moeilijk afdoend te verbeteren waren en — met den val der Republiek in 1795, viel ook de V.O.C., die gedurende bijna twee eeuwen de grondslagen heeft gelegd van ons koloniaal bezit in Indië en die, — wel eens wat hardhandig, maar anderzijds ook door tal van practische en verstandige maatregelen — onzen naam en onze vlag heeft doen eerbiedigen in heel den Archipel. De invloed en het gezag der Compagnie is zelfs nog niet geheel vergeten.

De in 1824 opgerichte Nederlandse Handelmaatschappij was toen, in zeer verwijderd verband, als de opvolgster der OostIndische Compagnie te beschouwen.