Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Naaimachine

betekenis & definitie

Een van de wonderlijkste toeren van een goochelaar is het ineenschakelen tot een keten van ringen zonder opening. Iets dergelijks doet de naaimachine; zij maakt lussen en last die aan elkander, als de beste goochelaar.

Reeds meer dan honderd jaren geleden heeft men zich met dit probleem beziggehouden. Om de moeilijkheid van dit vraagstuk te begrijpen, moet men de beweging der handen bij het naaien nauwkeurig gadeslaan. De naaister gebruikt beide handen; met de ene brengt zij de stoffen, die zij aaneenhechten wil, in den vereisten stand, terwijl zij met de andere hand de naald door de stof heensteekt, den draad doortrekt, dan de naald omdraait en in tegenovergestelde richting door de stof steekt. Bij het strak aantrekken vormt de draad een lus, die de beide stoffen samenknelt. Met een machine is deze handeling moeilijk na te bootsen. De naald moet een rechtlijnige beweging uitvoeren, niet telkens omgekeerd worden, opdat de machine haar werk snel en goedkoop verrichten kan.

Een kleermaker in Kufstein, in Tirol, Madersperger, was de eerste, die in de goede richting zocht; maar hij was niet in staat zijn denkbeeld practisch uit te voeren. Elias Howe, een Amerikaan, is de uitvinder der naaimachine. Hij zelf vertelde aan zijn vrienden, hoe hij dag en nacht bezig was een geschikte naald te construeren. Toen hij op een avond, vermoeid van het peinzen, in zijn stoel ingesluimerd was, droomde hij, dat hij bij een woest eiland schipbreuk leed. De bewoners, menseneters, namen hem gevangen en wilden hem braden. Een woeste kannibaal naderde hem, om hem met een lans, die den vorm had van een grote naald met een oog in de punt, waardoor een eind touw gestoken was, te doorboren.

Met een luiden kreet sprong de uitvinder op en ontwaakte. Het was een kreet van verrukking, dien hij slaakte, want de droom had hem de oplossing van het probleem aan de hand gedaan: de naald van zijn machine moest het oog in de punt en niet aan het andere eind hebben. In 1845 had hij de eerste werkelijk bruikbare naaimachine geconstrueerd.

Er is een groot verschil tussen een met de hand gemaakte en een door de machine uitgevoerde naad. Bij het handwerk wordt slechts één draad gebruikt; de te bewerken stof is zelf het middel, om het opentrekken der lussen te beletten. De machine gebruikt twee draden, om de lusvorming te bewerkstelligen; de ene, de z.g. bovendraad, die door het oog der naald gaat, wordt mèt de naaldpunt door de stof gestoken, en de andere, de z.g. onderdraad, houdt het bovendraadlusje aan de onderzijde der stof vast. Bij den met de hand genaaiden naad maken opwaartse en neerwaartse naaldsteek twee verschillende gaten in de stof. Bij de machinale naad wordt de bovendraad bij het neer- en opgaan der naald door hetzelfde gat gevoerd. De lus aan de onderzijde ontstaat, doordat een stukje van den bovendraad, tengevolge van de wrijving met de stofvezels, teruggehouden wordt.

Wat gebeurt er nu, als we met een naaimachine twee lappen aan elkander naaien. Met de hand of den voet of, bij electrische machines, door aansluiting op het lichtnet wordt het drijfwiel in draaiende beweging gebracht, die door een overbrenging in een verticale omgezet en aan de naald medegedeeld wordt. De naald steekt van boven door de stof, waarbij de bovendraad vast tegen de zijden der naald gedrukt wordt. Om te voorkomen, dat het gat te groot wordt, heeft de naald een gleuf, die den draad opneemt. De naald dringt diep door in de ruimte onder de stofliggers, en hier bevindt zich een stalen raampje, dat aan den binnenkant een cirkelvormige glijbaan heeft. Hierin ligt het z.g. „schuitje”.

Dit gewichtige onderdeel heeft bij de moderne machines den vorm van een halven cylinder met twee nokken. Een as met een V-vormig uiteinde geeft aan het schuitje een draaiende beweging zodanig, dat het telkens een halven slag naar rechts en dan weer een halven slag terug wentelt. Verder heeft het schuitje een doorn en vlak er naast een holte. Bij de benedenwaartse beweging dringt de naald in deze holte, keert dan terug en Iaat er een lusje van den bovendraad achter. In ’t zelfde ogenblik maakt het schuitje een halve omwenteling, de doorn grijpt de lus, trekt haar uit, werpt den draad naar de andere zijde van het schuitje en laat hem daar bij de terugwenteling glippen. De bovendraad, die op een gemakkelijk draaiend houten klosje boven op de machine gewikkeld is, loopt van dit klosje over een hefboom, den draadspanner, naar het oog der naald. De draadspanner maakt bij eiken steek een wippende beweging, zodat hij bij het omlaaggaan der naald den draad ontspant en het schuitje de lus uitrekken en naar de andere zijde gooien kan, terwijl hij bij het omhooggaan den draad weer spant, waardoor de lus dichtgetrokken wordt.

De onderdraad is op een spoeltje gewikkeld, dat midden in het schuitje op een spoelhouder geplaatst wordt. Spoelhouder en spoel staan vast en nemen geen deel aan de wentelingen van het schuitje. Trekt men aan den onderdraad, dan rolt alleen de spoel af. Het vrije eind van den onderdraad is in het midden van het schuitje vastgeklemd. Het schuitje voert de lus van den bovendraad om den onderdraad, de draadspanner trekt de lus dicht en de steek is gemaakt. Onmiddellijk daarna schuift de transporteur, waarop de stofliggers rusten, een eindje verder, enz.

Het hier beschreven mechanisme is een van de nieuwste. Er zijn nog machines van andere constructie in gebruik, o.a. die met heen en weer schietende schuitjes, maar in principe is de werking dezelfde.