(1837—1920). Wie aan de oudere Nederlanders zou vragen, welke persoonlijkheid in de veertig jaren voor den wereldoorlog op het terrein van het publieke leven het meest op den voorgrond is getreden, het meest de algemene belangstelling heeft getrokken, het sterkst de gemoederen van voor- en tegenstanders in beroering heeft gebracht, die zou stellig van verreweg de meesten ten antwoord krijgen: dr.
Abraham Kuyper. En het is ook wel zeker, dat zeer velen van die Nederlanders met waardering zullen terugdenken aan den belangwekkenden tijd, toen dit krachtige, mannelijke leven zijn hoogsten bloei bereikte.Den tijd, toen zijn fors stemgeluid in woord en geschrift, de drijvende kracht van zijn stoeren geest de aanhangers tot steeds hoger bezieling, de tegenstanders tot steeds wakkerder verdediging van eigen geestelijk bestaan dreef en zo het leven van beiden in hoge mate verrijkte. Deze dr.
Abraham Kuyper, de bekende Nederlandse staatsman, godgeleerde en schrijver, werd te Maassluis geboren. Hij studeerde te Leiden en promoveerde aldaar tot doctor in de theologie. Hierna stond hij achtereenvolgens als predikant te Beesd, Utrecht en Amsterdam.
Wie Dr. Kuyper wil kennen, moet eerst Calvijn leren kennen, want hij was Calvinist in hart en nieren. Door geboorte en opvoeding in een streng-vroom gezin, door eigen aanleg en studie, was de jonge theoloog tot de diepgewortelde overtuiging gekomen, dat in de grondgedachten van Calvijn voor hem en de zijnen de kern der levenswaarheid was te vinden en dat slechts de toepassing dezer gedachten op elk terrein van het leven, kon leiden tot het waarachtige heil van land en volk. Al spoedig na zijn intrede als predikant te Beesd koos hij krachtig partij tegen de z.i. onchristelijke, de z.g. vrijzinnige, stroming in de Nederlands-Hervormde Kerk, welke grote vrijheid in leer en belijdenis toeliet en bevorderde. Het duurde niet lang, of zijn geniale persoonlijkheid trok in breder kringen de aandacht en toen hij in 1872 hoofdredacteur van „de Standaard” werd, oefende hij weldra groten invloed uit op het geestelijk en politiek leven dier dagen. In 1874 betrad hij als lid der Tweede Kamer voor het eerst het terrein der practische staatkunde, doch reeds drie jaren later moest hij die functie om gezondheidsredenen weer neerleggen. Thans wijdde hij zich geheel aan de redactie van „De Standaard” en van een nieuw blad, opgericht voor de verdediging van de orthodox-Hervormde beginselen, „De Heraut”.
Na den dood van den beroemden Groen van Prinsterer in 1876, werd dr. Kuyper aangewezen tot leider der partij, welke ook heden nog Calvijns beginselen op staatkundig terrein zoekt te belichamen, n.l. de Anti-Revolutionnaire partij (a.r. partij). Onder zijn bezielende leiding begon deze zich krachtig te ontwikkelen en sterk aan betekenis en invloed te winnen.
Thans deed zich de behoefte gevoelen aan een universiteit, waar de wetenschappen konden worden onderwezen volgens richtlijnen, aan het Calvinisme ontleend, en die dan ook zou kunnen voorzien in de behoefte aan rechtzinnige predikanten.
In 1880, nadat een nieuwe wet op het Hoger Onderwijs hiertoe de mogelijkheid had geopend, stichtte Kuyper, in samenwerking met andere voormannen, een dergelijke bijzondere hogeschool, de Vrije Universiteit, waaraan hijzelf als hoogleraar optrad.
Onderwijl nam zijn strijd voor de handhaving der streng-Christelijke beginselen in de kerk zelf steeds scherper vormen aan en toen ook zijn modern gezinde tegenstanders van geen wijken wilden weten, nam hij de leiding op zich ener groep, welke zich „Dolerenden” noemde, en het verband met de Nederlands-Hervormde kerk verbrak. Deze groep vormde later (in 1892), verenigd met de Christelijk Gereformeerde Kerk, een nieuw kerkgenootschap, n.l. dat der Gereformeerde Kerken in Nederland.
Door dit krachtdadig doorzetten van beginselen, welke door tienduizenden Calvinistische Nederlanders werden aangehangen, verwierf hij zich een grote plaats in de harten zijner volgelingen en bracht hij de leden der a. r. partij tot geestdriftige samenwerking en hechte eensgezindheid. In dien tijd, in de grote dagen vooral van twee andere belangrijke staatslieden, dr. Schaepman en Jhr. mr. de Savornin Lohman, oefende zijn partij den meesten invloed uit. In zijn onnavolgbare, tekenachtige terminologie, noemde hij haar graag de partij der „kleine luyden”, daarmede doelende op het feit, dat zijn aanhangers merendeels tot den eenvoudigen burgerstand behoorden.
Later echter begon, o.m. als gevolg van de opkomst van het socialisme, de greep der anti-revolutionnaire beginselen op het geestelijke en politieke leven in Nederland aan kracht te verliezen. De persoonlijke invloed van dr. Kuyper is echter tot enkele jaren vóór zijn dood steeds merkbaar gebleven.
In 1894 werd hij weder lid van de Tweede Kamer en van 1901 tot 1905 was hij minister van Binnenlandse Zaken en voorzitter van den ministerraad. Het kon niet anders, of het optreden van een man van zijn formaat moest aanleiding geven tot veel politieke beroering en zijn daden als bewindvoerder worden dan ook zeer verschillend beoordeeld. Enige jaren na deze periode, in 1908, werd Kuyper benoemd tot minister van Staat en in datzelfde jaar ten derden male gekozen tot lid der Tweede Kamer.
Gedurende al die jaren, bijna tot aan het einde van zijn leven, bleef hij zijn volgelingen in het ganse Nederlandse volk aan zich verplichten met tal van boeken, geschriften en dagbladartikelen, die merendeels geschreven zijn in een prachtig Nederlands, dat de schoonheid onzer taal opnieuw in het licht stelde.
Ook als redenaar bezat dr. Kuyper ongeëvenaarde talenten. Hij moet dan ook gerekend worden tot de grootste figuren, die ons land de laatste eeuw heeft voortgebracht. Zijn arbeidskracht was enorm; van hem kan men leren, dat „veel werk” vooropstelt: systematische indeling van arbeid en tijd.