In 1881 begon een Franse maatschappij onder leiding van Ferdinand de Lesseps, den genialen bouwer van het Suez Kanaal, met het graven van het Panamakanaal dwars door Midden-Amerika. Al spoedig bleek, dat de maatschappij de moeilijkheden onderschat had; er bleek bovendien van allerlei minder behoorlijke transacties, die het veelgenoemde Panama-schandaal veroorzaakten, en zo moest in 1902 de maatschappij, nadat ze eerst al eens gereorganiseerd was, haar bezittingen voor
200 millioen goudfrancs aan de Verenigde Staten van Amerika overdoen.
De volksvertegenwoordiging der Staten keurde den aankoop van ’t kanaal goed, mits de Unie tegen een financiële vergoeding aan Columbia, een strook grond langs het kanaal zou krijgen, de zogenaamde Kanaalzone, waarover Amerika de souvereiniteit zou mogen uitoefenen. Nu volgden onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Republiek Columbia, aan wie de landengte van Panama toebehoorde. Toen het ontwerp-verdrag door het Congres van Columbia verworpen werd, omdat men de aangeboden som veel te gering vond en vreesde voor te grote rechten van de Unie in' de kanaalstreek, scheidde het gebied, waarin de landengte gelegen is, zich van Columbia af. Natuurlijk had Amerika voor de nodige propaganda- en geldmiddelen gezorgd, om de licht ontvlambare gemoederen van de bewoners van de landengte voor het „vrijheids”-ideaal te winnen. De landengte werd een afzonderlijke staat: de republiek Panama, welke zich (hoe kon het ook anders) direct onder bescherming van de Verenigde Staten stelde en met de Unie een verdrag sloot, waarin bepaald werd, dat de Unie 1° het recht kreeg het Panamakanaal te graven en te exploiteren, 2° alle souvereiniteitsrechten verwierf over de strook ter weerszijden van het Kanaal — de Kanaalzone —, waar de Unie ook troepen mocht leggen en vestingen bouwen.
In 1909 is het toch nog tussen Columbia en de U.S.A. in orde gekomen, maar de republiek Panama bleef gehandhaafd.