Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Kalender

betekenis & definitie

Daar hangt hij aan den muur, onze wandkalender: een mooi getekend schild en een blok losse blaadjes, waar je er iederen dag een van afscheurt en die aanduiden, welken datum en dag we hebben. Soms staat er ook nog op, hoe laat zon en maan op- en ondergaan, en de feestdagen Pasen, Pinksteren, Kerstmis enz. zijn met grote of met gekleurde letters aangegeven.

Er bestaan ook week- en maandkalenders, waar elk blad in horizontale of verticale rijen de dagen van een week of van een hele maand vermeldt. Meestal is er aan den rechter of linkerkant van het blad nog ruimte, om aantekeningen te maken, b.v. over de verjaardagen van familieleden of vrienden.
Waar de kalender voor dient, behoef ik je dus niet meer te vertellen. Je weet, dat hij de wegwijzer is in den oceaan van den tijd. Maar wellicht wil je graag weten, hoe de mensen aan deze algemeen gebruikelijke tijdindeling gekomen zijn en wie den kalender uitgevonden heeft. Daarover wil ik je iets vertellen.
Het woord kalender is familie van het Latijnse woord calendae. Zo noemden de Romeinen den eersten dag van elke maand. Op dien eersten dag der maand moest je rente op de schuld betalen en zo heette dus bij de Romeinen het boek, waarop al die rentebetalingen werden aangetekend: calendarium = schuldboek.
Je ziet daaruit, dat reeds vroeg bij de mensen de behoefte bestond, den tijd in bepaalde tijdvakken in te delen. Behalve de regelmatige wisseling van dag en nacht waren het de schijngestalten der maan en de wisseling der jaargetijden, die een geschikten maatstaf voor de indeling en berekening van den tijd opleverden. Alle oude cultuurvolken kenden dus reeds de indeling in dagen, maanden en jaren.
In den Bijbel lezen we (Genesis i : 14), dat God zon, maan en sterren schiep, om scheiding te maken tussen den dag en den nacht, en „dat ze zijn tot tekenen en tot gezette tijden en tot dagen en jaren”. Ook bewijst het scheppingsverhaal, dat men reeds in de oudste tijden met weken van zeven dagen rekende. De duur van een maand was gemakkelijk te bepalen. Wanneer na nieuwe maan de smalle sikkel voor ’t eerst weer aan den hemel zichtbaar werd, begon een nieuwe maand »en die duurde, naar de ondervinding leerde, 29 à 30 dagen. Moeilijker was de nauwkeurige bepaling van den duur van het jaar.
De Egyptische priesters hadden reeds 1400 jaar v. Chr. door de waarnemingen van den opgang van Sirius, de helderste vaste ster in het sterrenbeeld de Hond, vastgesteld, dat het jaar ongeveer 365 ¼ dag duurde. Maar algemeen rekende men met het maanjaar, d.i. een jaar van 12 maanden, die afwisselend 30 en 29 dagen telden. Het maanjaar had dus maar 354 dagen. De Griekse wetgever Solon bepaalde in 594 v. Chr., dat er, om overeenstemming van maan- en zonnejaar te verkrijgen, om de drie jaar een 13de maand van 30 dagen moest worden bij gevoegd.
Deze maatregel was niet afdoende.
Eerst Julius Caesar voerde in het jaar 46 v. Chr. een kalender in, die door alle Westerse volken aanvaard werd en die tot 1582 n. Chr. de tijdrekening regelde. Men noemt hem den Juliaansen kalender. Waarom in 1582 paus Gregorius XIII deze tijdrekening wijzigde en den naar hem genoemden Gregoriaansen tijd invoerde, kun je in het artikel „Jaar” lezen.

< >