Onder „het initiatief nemen” wordt verstaan, het op touw zetten van iets of den eersten stoot ertoe geven. Er is b.v. op een H.B.S. reeds lang gepraat over de wenselijkheid, een schoolkrantje uit te geven, maar ’t is tot dusver bij praten gebleven.
Maar nu komt op een gegeven ogenblik een schrandere kop uit de vijfde klas met een helemaal uitgewerkt plan, hoe de zaak moet worden aangepakt. Vergaderingen worden belegd, besprekingen gehouden en een maand later verschijnt het eerste nummer van de schoolkrant.
Heel wat hoofden hebben er over gepiekerd voor ’t zover was, doch de schrandere kop bovengenoemd heeft het initiatief genomen: hij heeft de zaak geëntameerd ( = aangesneden), zoals ’t met een ander vreemd woord heet.In het staatsrecht spreekt men zo ook van het „recht van initiatief”, d.i. de bevoegdheid tot het indienen van wetsontwerpen, voorstellen van wet. Deze bevoegdheid berust in ons land bij de Koningin en bij de Staten-Generaal. In de Staten-Generaal heeft echter speciaal de Tweede Kamer dit recht, die dan de goedkeuring op haar voorstel van wet aan de Eerste Kamer vraagt. De meeste wetsontwerpen gaan uit van de Koningin (de regering) en worden dan eerst in de Tweede, daarna in de Eerste Kamer behandeld. De Eerste Kamer heeft geen recht van initiatief, de Tweede Kamer echter, zoals we reeds zeiden, wel. Volgens het reglement van Orde voor de Tweede Kamer kan elk lid van die Kamer wetsvoorstellen bij de Kamer aanhangig maken. Een wet, die aan het initiatief van een Tweede Kamerlid te danken is, is b.v. de Wet op den Kinderarbeid van 1874, voorgesteld door mr. S. van Houten, van wien we je reeds een en ander vertelden.
Alleen in bizondere gevallen mist de Tweede Kamer het recht van initiatief; zij mag b.v. geen wetten indienen tot wijziging van de erfopvolging, benoeming van een troonopvolger, en tot het instellen van ridderorden.