Je hebt allemaal natuurlijk wel eens gehoord van de Heldring-gestichten, maar weet niet precies ’t fijne van de zaak.
Dat zullen we je dan even vertellen.
In ’t begin van de vorige eeuw, in 1804 werd in de oude pastorie te Zevenaar, een groot, oud huis met een paradijsachtigen tuin eromheen vol kersebomen en pere- en appelbomen, seringen en gouden regen een jongetje geboren: Ottho Gerhard Heldring. Zijn vader was een Hollander, zijn moeder een Duitse.
De kleine Ottho was een stil, in zichzelf gekeerd kind, dat al heel vroeg blijken gaf een echt vrome, liefdevolle natuur te hebben.
Toen hij de lagere school had afgelopen en op de Latijnse school was, zoals ’t in die dagen heette, bracht hij meestal zijn vacanties door bij zijn grootvader, dominee Janssen te Udem in de buurt van Kleef. Daar was een grote nederzetting van Pfalzers, die in 1741 op reis naar Amerika daar op Engelse schepen moesten wachten om overgebracht te worden; de doortocht door de Republiek der Nederlanden was dien schepen verboden. Dus de schepen lieten op zich wachten, ze durfden, w'egens de slechte verstandhouding met onze Republiek, de Nederlandse kust niet te naderen. En zo bleven dan de landverhuizers zitten op een stuk schrale hei en leden gebrek. Gelukkig trokken ds. Janssen en zijn zoon zich het lot van de stumpers aan. Ze verschaften hun onderdak en landbouwgereedschap, om de hei te ontginnen; de dorre hei werd in vruchtbaar land omgezet en de zwervers vergaten, dat het doel van hun tocht Amerika was geweest.
De jonge Ottho Heldring heeft nooit kunnen vergeten, welk wonder hier gebeurd was. „De woestijn was tot vruchtbaar land geworden.” Deze tekst uit Jesaja 32 heeft hij tot zijn zinspreuk en het richtsnoer van zijn leven gemaakt.
Hij werd in 1827 predikant en vestigde zich te Hemmen, een oude heerlijkheid uit de Middeleeuwen, in de Betuwe bij Zetten gelegen. Hier bracht hij gelukkige jaren . door; hij deed er ook veel aan opgravingen, want er was op dat oude plekje heel veel interessants te vinden. Hij was in 1833 getrouwd met Anna Elisabeth Deuffer Wiel.
Zijn eigenlijke levenswerk is echter eerst begonnen in 1839 met de „ontdekking” van Hoenderloo. Toen hij eens in een vacantie met een vriend op een voetreisje was over de Veluwe, maakte hij kennis met een kleine kolonie, die midden in het woeste dorre zand een nederzetting begonnen was, Hoenderloo genaamd, en daar door gebrek aan water doodarm was geworden. Er stonden vier en twintig huisjes van heiplaggen, door palen gesteund, die met boomtakken doorvlochten waren. Ieder, die hier kwam, kreeg voor een halven gulden een zesde bunder land.
Heel moeilijk was de strijd om het water. Dat moest worden gehaald uit een ton, die men tussen twee heuvels had ingegraven en die bij regen volstroomde, maar zomers bijna helemaal uitdroogde. Dan moest het water geschept worden uit stilstaande poelen. ’t Was bijna ondrinkbaar voor mens en dier en de bezwaren waren dan ook niet te overzien.
Zodra ds. Heldring dit alles goed begrepen had, besloot hij te helpen. Hij schreef in den Geldersen volksalmanak van 1840 een vurig pleidooi om giften voor Hoenderloo en in 1846 had Hoenderloo door zijn onvermoeid werken een put en een school. Zo kwam de kleine, zielige kolonie er bovenop en groeide uit tot een mooi, vreedzaam dorp.
Toen nu Hoenderloo een beter dorp geworden was, wilde Heldring er ook een kerk hebben en hij werkte net zolang tot er een stond.
Maar hij deed nog meer. Het was gebleken, dat Hoenderloo een buitengewoon gezond dorp was en daarom kwamen er langzamerhand veel zwakke, ondervoede stadskinderen, die door ds. Heldring bij de Hoenderloo’se mensen werden ondergebracht om op te knappen. En omdat er spoedig meer kwamen dan Hoenderloo bergen kon, besloot ds. Heldring een doorgangshuis op te richten, waar de kinderen eerst op krachten konden komen, om dan later in de gezinnen te worden opgenomen.
Verder stichtte hij, nadat hij kennis had gemaakt met de bezwaren van het gevangeniswezen, het tehuis voor boetvaardige vrouwen „Steenbeek” te Zetten en later nog de stichting „Talitha Kumi” — dit betekent: dochtertje, sta op — voor kleine verwaarloosde kinderen, het huis „Bethel” voor meisjes van zestien tot twintig jaar en een normaalschool voor onderwijzeressen.
Tenslotte bouwde hij op een vluchtheuvel te Zetten een kerk, die het middelpunt is gebleven van Heldrings liefdewerk.
Dit zijn dus de Heldring-gestichten, waaraan Ottho Gerhard Heldring zijn hele leven wijdde. Hij schreef over zijn werk: „Bij hem, in wiens hart diep werd neergelegd, dat hem een taak op aarde te volbrengen werd gegeven, bij hem is er geen rust, voordat die taak volbracht is.” Behalve dit alles vond Heldring nog tijd voor het schrijven van tal van novellen en oudheidkundige en godsdienstige artikelen.
Hij stierf te Mariënbad in Bohemen, waar hij herstel van gezondheid zocht, in 1876. Zijn stoffelijk overschot werd te Zetten bij de Vluchtheuvelkerk begraven.
Zijn zoon Jan Lodewijk Heldring (geb. 1852) werd eveneens predikant en nam een werkzaam aandeel aan de verschillende werken der Inwendige Zending. Hij nam o.a. het initiatief tot de oprichting van het opvoedingsgesticht „Valkenheide”, te Maarsbergen, door de Ned. Herv. Kerk.