Door alle eeuwen heen hebben de mensen er grote behoefte aan gevoeld, om wanneer iemand van een misdaad werd verdacht, precies te weten, of hij het nu werkelijk gedaan had of niet. Het rechtvaardigheidsgevoel, dat ieder mens is ingeboren, kan niet verdragen, dat misschien een misdadiger ongestraft rondloopt en voor onschuldig wordt gehouden, of dat — wat nog erger is — een onschuldige wordt gestraft.
In onzen tijd doet men alle mogelijke moeite om, dikwijls door langdurige processen, waarin tal van getuigen worden gehoord, schuld of onschuld vast te stellen; in vroeger tijd ging men uit van het denkbeeld, dat God, of bij andere volken de góden, in geval van twijfel den schuldige zou(den) aanwijzen. In den ouden tijd waren hiertoe tal van proeven in gebruik, de z.g. godsoordelen of ordalen.
Zowel de Perzen, Grieken en Indiërs als de oude Germanen kenden het Godsoordeel; bij de laatsten kon een vrije zich door den eed van getuigen of door een tweegevecht van de beschuldiging zuiveren. Op onvrijen en op vrouwen, die geen strijder voor haar zaak konden krijgen, werd het Godsoordeel toegepast.
Het meest hoort men over Godsoordelen spreken in de Middeleeuwen, in welken tijd de R.K. Kerk voortdurend op ’t ongeoorloofde hiervan wees. Zij waren overblijfsels van het oud-Germaanse bijgeloof. Bij de z.g. kruisproef moesten aanklager en aangeklaagde beiden met uitgestrekte armen en wijdbeens in den kruisvorm staan en degene, die het eerst de armen liet vallen, was schuldig.
Veel vreselijker nog was de vuurproef, waarbij de beschuldigde zijn hand enigen tijd in het vuur moest houden, een stuk gloeiend ijzer in de hand dragen of blootsvoets over gloeiende kolen lopen. Bleef hij hierbij ongedeerd, dan was hij onschuldig.
Verder waren er de bekende waterproeven. Bij de warmwaterproef moest de aangeklaagde met zijn bloten arm een ring of ander voorwerp uit een ketel met kokend water halen; daarna werd de arm in een verband gewonden, verzegeld en drie dagen later bekeken. Hadden zich blaren gevormd, dan was hij schuldig.
Bij de koudwaterproef werd iemand met touwen omwonden en in het water gegooid; zonk hij, dan was hij onschuldig; bleef hij daarentegen drijven, dan had hij het misdrijf werkelijk gepleegd, want zelfs het water wierp hem uit.
Zeer bekend was ook de bloedproef, die werd toegepast ingeval er een moord was gepleegd. Men geloofde n.l., dat, wanneer de moordenaar voor het vermoorde lichaam werd gebracht, de wonden opnieuw zouden beginnen te bloeden.
Onder den invloed van pausen, kerkvorsten en koningen (o.a. van Lodewijk den Vrome) zijn de Godsoordelen langzamerhand verdwenen.
Bij vele primitieve volken, o.a. in Afrika, zijn ze nog in gebruik; men laat daar het slachtoffer soms dwars door een baai, waar veel haaien zijn of over een rivier, met krokodillen bevolkt, zwemmen. Bereikt hij de overzijde, dan is hij onschuldig en anders heeft hij zijn straf al ondergaan, doordat de haaien of de krokodillen hem verslonden hebben.