Onder het hoofdstuk Duinen heb ik jullie reeds het een en ander verteld over de vele vormveranderingen, die ons land sedert het smelten van het landijs heeft ondergaan.
Toen het ijs nog ons vaderland bedekte, was er natuurlijk nog geen Zuiderzee. Na het smelten van het landijs bleven in het lage land een aantal meren achter, waarvan in den tijd, dat de Batavieren ons land binnentrokken, om maar dien geijkten term te gebruiken, het meer Flevo het grootste was: het lag op de plaats, waar thans ongeveer het IJselmeer is en het had een afwatering door de Flevo, die bij Stavoren uit het meer trad en zich Noordwaarts door de Wadden slingerde. In de 14de eeuw verenigden Marsdiep en Vlie zich en iets later ook het Vlie en de Wieringermeer; toen nu ook nog de veengronden werden weggeslagen, konden eb en vloed vrij toetreden tot het meer Flevo, dat daarmee ophield een meer te zijn. Voortaan sprak men van de Zuiderzee.
Thans, nu de Zuiderzee afgesloten is, willen verscheidene mensen de afgesloten Zuiderzee niet bij haar officiëlen naam IJselmeer, maar bij haar heel ouden naam — het meer Flevo — noemen.