is de naam van een klein dorp in Noord-Holland, maar tevens van een beroemd adellijk geslacht. Beide ontlenen hun naam aan de abdij, die hier eens stond.
In de 10de eeuw stichtte Dirk I, Graaf van Holland, ten Westen van Alkmaar aan den voet der duinen een klooster, waaromheen zich een kleine nederzetting vormde.
In ’t begin van de 13de eeuw werd een van de rentmeesters van de abdij in den adelstand verheven — dit kun je lezen in „De Bedevaartganger” van Jacob van Lennep — en deze rentmeester liet een kapel bouwen op de plaats, waar nu Egmond-aan-den-Hoef ligt. In de nu volgende eeuwen spelen de Heren van Egmond een belangrijke rol in de geschiedenis van Holland en later, als een van hen Hertog van Gelre wordt, ook in ’t Oosten van ons land.
De andere tak der Egmonds streed aan de zijde van Maximiliaan van Oostenrijk en Karel V, en een van haar leden is jullie allen bekend, het is Lamoraal van Egmond, veldheer onder Karel V en later stadhouder van Vlaanderen en Artois.
In den aanvang koos hij de zijde van het Verbond der Edelen in den strijd tegen Philips II, maar later, toen de Noordelijke Nederlanden gingen ijveren voor godsdienstvrijheid, keerde hij zich van die beweging af.
Toch liet Alva hem in 1567 tegelijk met Hoorne gevangen nemen en te Brussel onthoofden, om er den schrik bij de bevolking in te brengen. Zijn nakomelingen bleven in Spaansen dienst en in de 18de eeuw stierf het geslacht uit.
Om de abdij, die in 1573 in vlammen opging, vormde zich het tegenwoordige Egmond-Binnen; de slot-kapel der Heren van Egmond te Egmond-aan-den-Hoef, werd in 1573 verwoest. Eerst later ontstond aan zee de vissersplaats Egmond aan Zee, welke tegenwoordig ook een badplaats is.
In de laatste jaren zijn de fundamenten van de abdij weer blootgelegd en in 1934 is men begonnen met den wederopbouw der abdij van Egmond. In 1935 hebben de Benedictijnen hun intrek genomen in de nieuwe Priorij.