Het heeft gevroren en hard gevroren en de plassen en beekjes en rivieren zijn met een dikke laag ijs bedekt. Jullie hebben schaatsen gereden; heerlijk was het, wel koud, maar toch fijn.
Dan, jammer genoeg, begint het te dooien. Op ’t ijs komt een laagje water te staan, maar verder merk je nog niet veel van den dooi. In de beek en vooral in de rivier is dat anders; daar veroorzaakt het stromende water en vooral de rijzing en daling bij vloed en eb, bij meerderen of minderen waterafvoer al spoedig breuken en barsten in het ijs. Het ijs geraakt los, er ontstaan ijsschotsen en de rivierboten en vooral de ijsbrekers, die de rivier weer voor de scheepvaart willen vrijmaken, helpen daar nog een handje aan mee.
De rivier gaat kruien, zij voert de schotsen mee; die stoten tegen elkaar en tegen den oever, ze stapelen zich op elkander, glijden weer van elkaar af en veroorzaken groot gevaar. De bruggen, waartegen zulke schotsenmassa’s aandrijven, hebben het natuurlijk dan heel hard te verduren. Ook kunnen in sommige bochten van de rivier de schotsen zich zo opstapelen, dat ze een gevaar opleveren en overstroming zouden kunnen veroorzaken. Met dynamiet laat men dan die massa uit elkaar springen.
Niet alleen in de rivieren, maar ook op zee komt drijfijs voor, vooral in de Poolzeeën. Schotsen van allerlei grootte en dikte drijven hier rond, vriezen aaneen, stapelen zich op, om tenslotte door den stroom meegenomen te worden en af te drijven naar warmere streken, om daar langzaam, heel langzaam weer tot water te versmelten.
Ijsbergen rekent men niet tot het drijfijs, ze ontstaan heel anders, wanneer namelijk in het hoge Noorden het eeuwige landijs in gletschers van ongekenden omvang afschuift naar de zee. Grote tongen dezer gletschers boren zich dan langs den zeebodem een weg voort in het water, totdat tenslotte de opwaartse) druk zo groot wordt, dat zo’n gletschertong afbreekt en als een enorme ijsberg een zwerftocht door de wateren der wereldzeeën aanvangt, die eindigt met den ondergang in milder temperatuur op lager breedtegraad, vooral ook door opsmelting in warme zeestromingen.