(drievuldigheid of triniteit) is volgens de Rooms-Katholieke en de Calvinistische kerkleren het éne Goddelijke Wezen — dus God —, dat bestaat in drie personen, n.l. den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Deze drie personen zijn alle drie en tezamen God, maar toch van elkander onderscheiden.
De R.K. kerk beschouwt dit leerstuk zó, dat het niet door het menselijk verstand kan worden doorgrond, doch door God geopenbaard is in den Bijbel en dus door de gelovigen moet worden aanvaard.
Ook de Hervorming der 16e eeuw aanvaardde de drievuldigheidsleer als den grondslag van het Christelijk geloof. Er is haast geen leerstuk, waarover zoveel gestreden is door allerlei godgeleerden. De Spanjaard Michael Servet werd om zijn opvatting daarvan ter dood gebracht, de Lutherse kerk strafte in de 16e eeuw iedere poging van mensen om het te verklaren.
In het Nieuwe Testament zijn enkele plaatsen te vinden, die over deze drie personen van God spreken, o.a. Mattheüs 28 : 19 en 2 Korinthe 13 : 13.