Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Costuum

betekenis & definitie

Voor zover wij weten, zijn de mensen reeds van de vroegste tijden af, zodra ze enige beschaving kregen, begonnen met kleren te dragen. Maar deze kleding is door de eeuwen heen zo dikwijls veranderd van vorm en van stof, dat je ’t wel leuk zult vinden, er hier iets over te lezen.

Van de kleding der volken, die vóór onze jaartelling leefden, als Egyptenaren, Grieken, Romeinen, weten wij betrekkelijk veel, doordat de beschaving van deze volken op een hoog peil stond en heel wat kunstwerken, zoals beelden, afbeeldingen en geschriften, van hen bewaard zijn gebleven. Zo weten wij van de Egyptenaren, dat de mannen in de vroegste tijden enkel een rechthoekig schort droegen van katoen; later werd dit schort langer, tot het den vorm kreeg van een tot op de enkels vallenden rok, nog later droegen ze er een lijfje bij met halflange mouwen, dat soms aan den rok was bevestigd. De vrouwen droegen een nauw kleed uit één stuk, dat kalasiris werd genoemd: het leek precies op een moderne onderjurk met schouderbandjes. Op het hoofd droegen beide geslachten, en vooral de voornamere mensen, de z.g. sfinxmuts van gestreept of bedrukt katoen. De dracht van koningen en priesters was natuurlijk veel rijker.

Later namen de Egyptenaren, evenals andere oude volken, veel van de Griekse kleding over.

Het nationale costuum van de Assyriërs was een lange lijfrok met korte mouwen, die bij de hogere standen rijk met franje was versierd, zelfs zó, dat de kleding hierdoor zwaar en in stijve plooien neerhing. De voeten werden in sandalen gestoken, het haar stijf gefriseerd, de baard der mannen vierkant geknipt. De Assyrische koningen droegen behalve den langen rok, nog een purperen mantel en een kegelvormige muts van wit vilt.

Terwijl de Meden meest een lang kleed met wijde mouwen droegen, hadden de Perzen weer een heel ander costuum: zij droegen nauwsluitende kleding van leer, bestaande uit een korten rok, broek, rijgschoenen en kap.

Toen de Perzen het Medische rijk veroverden, namen zij de dracht van de Meden als hofcostuum over, doch de gewone mensen bleven de nauwsluitende Perzische kleding dragen.

Hoe het oorspronkelijke Griekse costuum er uitzag, heb je natuurlijk al meermalen gezien op afbeeldingen van Grieks beeldhouwwerk. De meest gebruikte kledingstukken, zowel voor mannen als voor vrouwen, waren de chiton als onderkleed — zie ook: Chiton — en de himation als opperkleed. Beide kledingstukken waren met bonte, opgenaaide of ingeweven strepen versierd. Hieroverheen droeg men dan soms nog de diploidion, die over een schouder werd geslagen en op den anderen schouder met een gesp vastgemaakt.

Bij de Romeinen werden gewoonlijk slechts twee kledingstukken gedragen, n.l. in huis het onderkleed of tunica, waarover dan op straat de mannen de toga, de vrouwen de palla droegen, een mantel, die tevens het hoofd bedekte. De tunica der mannen reikte tot de knie, die der vrouwen tot den grond. Alleen hooggeplaatste personen droegen de toga, de anderen sloegen, wanneer zij uitgingen, een korteren mantel om, de lacerna, die evenals de Griekse diploidion, met een gesp op den enen schouder sloot, doch eenvoudiger van vorm was en minder schilderachtig versierd.

Bij de Byzantijnen zien wij, dat de Romeinse klederdracht wordt overgenomen. Er werden vooral door koningen en voorname personen evenwel zware zijden stoffen en goudbrocaat gebruikt, rijk geborduurd met paarlen en edelstenen, waardoor een zekere stijfheid ontstond in tegenstelling met de zwierige bevalligheid van de Griekse en Romeinse kleding.

Laten we nu eens nagaan, wat in den ouden tijd in ons eigen land voor kleding werd gedragen.

Wanneer we over de vroegste geschiedenis van ons land spreken, dan denk je natuurlijk direct aan de Germanen, die op houtvlotten de grote rivieren af kwamen drijven, om zich in deze lage landen nabij het meer Flevo te vestigen, waar later Houtland of Holland ontstond; aan de Batavieren, de Kaninefaten, de Friezen, Franken en Saksen en hoe ze allemaal meer hebben geheten.

Nu, je weet uit de geschiedenislessen nog wel, dat die Germaanse stammen eerst niet veel anders dan dierenvellen droegen, maar ook, dat ze later, onder den invloed van de Romeinen, die ons land binnendrongen, een hogere beschaving kregen, die ook tot uiting kwam in hun kleding.

De oudste berichten, die ons omtrent de kleding van de Germanen hebben bereikt, zijn dan ook afkomstig uit den tijd der Romeinse overheersing, toen de Germanen, behalve aan jacht en landbouw, ook o.a. aan veeteelt deden en hun kleding gingen maken van de wol, die hun schapen hun leverden.

Volgens sommige berichten droegen de mannen wijde linnen broeken, waaraan de kousen — meest van zwaarder stof — waren vastgemaakt. De broeken waren tamelijk plomp van model en werden om het middel bij elkaar gehouden door stevige koorden. Het bovenlijf droegen ze onbedekt, doch als ze netjes voor den dag wilden komen, droegen ze een langen wijden mantel met franje, die op één schouder door een kroon of gesp werd vastgehouden.

De vrouwen droegen meest kleding, die ze naar den vorm van de Romeinen hadden overgenomen, doch die veel eenvoudiger was. Een heel wijd linnen kleed, dat op beide schouders werd vastgemaakt met een gesp, een gordel onder de borst en een tweeden gordel op de heupen, waardoor het kleed werd opgeschort — wij zouden zeggen: overgeblousd. In zware plooien viel dit kleed, dat de armen vrij liet, tot op den grond. Wanneer ze een mantel droegen, dan werd die om het hoofd geslagen en diende zo meteen tot muts.

Wanneer ze niet op blote voeten liepen, droegen ze schoenen, die uit één stuk leer waren vervaardigd, dat om den voet werd heengetrokken en waarin van boven openingen waren gemaakt, waardoor banden werden getrokken: het begin dus van onze veterschoenen. De gespen en andere sieraden waren dikwijls van goud en fraai bewerkt. Alleen lijfeigenen droegen nog dierenvellen en gingen blootsvoets.

In de Middeleeuwen wordt de kleding veel fijner en ingewikkelder en dan komen voor het eerst ook mouwen in de mode. Vorstinnen en voorname dames droegen reeds in de 6e eeuw verschillende kledingstukken over elkaar. Eerst een kleed met lange, nauwe mouwen en rijk geborduurden zoom, hier overheen een korter kleed met wijde mouwen en tenslotte nog een wijden mantel. Vaak is het costuum rijk met edelstenen versierd.

De mannen droegen een wijde broek met kousen er aan vast, of soms ook kousen van andere stof, die dan met banden werden vastgemaakt onder de knie of soms daar boven. Verder een tuniek, die tot even boven de knie reikte, vaak rijk geborduurd.

Na de 11e eeuw kwam voor mannen de lange tunica in de mode, die tot over de knie reikte en langs den zoom en dikwijls ook aan den hals met goudborduursel was versierd. 'Met een gordel werd dit kleed om de heupen bevestigd en „overgeblousd”. Een met geborduurde randen versierde mantel, nog altijd op één schouder vastgehecht, voltooide dit mannencostuum, dat er wel wat vrouwelijk uitzag, vooral ook door het lange haar, dat in krullen langs de slapen viel .Eerst in de 12e eeuw werd de mantel met een gesp op de borst bevestigd of soms, als de beide kanten elkander niet raakten, met een ketting.

Als hoofdsieraad werd door beide geslachten een smalle metalen band gedragen, meermalen kostbaar met rozetten bewerkt.

In de 14e eeuw werd het costuum steeds ingewikkelder en meer verschillend van vorm. De tunica werd korter, tot zij den vorm van een buis aannam, waaronder een nauwsluitende broek met kousen aan één stuk werd gedragen. Verder droegen de mannen een breden gordel en een z.g. gugel: een soort muts met een halskraag eraan vast. Tijl Uilenspiegel wordt veel in een dergelijke kleding afgebeeld: je hebt hem stellig wel eens gezien.

De vrouwen droegen een witte geborduurde muts, die schouders en nek bedekte. Heel geliefd was in de 14e eeuw, wat wij zouden noemen „schulpjesmode of flodderdracht”. Zowel de korte tunieken der mannen als de lange vrouwenkleren, die hoe langer hoe wijdere mouwen kregen, werden versierd met uitgeschulpte randen en vaak nog helemaal bestikt met loshangende uitgeschulpte lapjes. De vrouwen droegen ook met schulpen versierde mutsen. In Duitsland ging men zelfs in ’t begin der 15e eeuw zover, dat men zijn hele kleding benaaide met belletjes, die bij iedere beweging begonnen te klingelen.

De 16e eeuw bracht de Hervorming en hiermee ook een heel ander costuum. De kleding werd ruimer en gemakkelijker, hoewel ze soms nog verbonden was met de nauwsluitende beenbekleding. Overal werden spleten aangebracht, opdat de kleding gemakkelijk zou zitten: in het buis aan de ellebogen, aan de korte broek, die in dien tijd opkwam, en veelal werden die spleten met zijde van een afstekende kleur gevoerd. Bij de korte broek werden zijden kousen gedragen, vaak voor ieder been verschillend: aan één been effen en aan ’t andere gestreept. Een gemakkelijke ruime fluwelen mantel en een fluwelen muts voltooiden het costuum der heren. De dames droegen heel lange mouwen, die tot op de vingers vielen, een lange japon en een geplooid schort. De hals was rond of vierkant uitgesneden en van een geborduurd vestje voorzien. Als hoofdbedekking droegen de vrouwen de huif, die je op veel oude schilderijen o.a. van Dürer, kunt aantreffen.

In de tweede helft der 16e eeuw kwam algemeen het Spaans costuum in de mode: voor de heren het stijve buis, dat naar zijn vorm ganzebuik werd genoemd, en dat van voren met een rij knopen sloot. Het was helemaal gewatteerd, ook de mouwen en de schouders waren met watten opgevuld. Aan den hals werd een witte geplooide kraag gedragen, die soms verbazende afmetingen aannam. De zijden beenbekleding kwam weer in de mode, en een klein kort, stijf met watten opgestopt broekje — die watten werden zelfs in Spanje door twee zijden kussens vervangen — voltooide ’t geheel, dat er zeer zwierig uitzag. Je kent dit pakje natuurlijk wel van Willem van Oranje en zijn tijdgenoten. Hierbij droegen de heren spitse schoenen en korte schoudermantels.

Ook de dames gingen op Spaanse wijze gekleed: ze droegen een sterk ingesnoerd lijfje en een japon met nauwe, aan den bovenarm gepofte mouwen, die om de heupen wijd uitstond, daar er een hele korf onder gedragen werd — zie ook: Korset.

De mantels der dames waren heel mooi in dien tijd: met lange gespleten mouwen, waar de japonmouw door kwam kijken. Dames zowel als heren droegen kleine_ fluwelen mutsjes met wuivende veren versierd.

In de 17e eeuw kregen de mensen weer genoeg van het stijve Spaanse costuum en gingen ze verlangen naar vrijheid en natuurlijkheid, ook in hun kleding.

De mode ging er toen, door den invloed van den Dertigjarigen Oorlog, enigszins krijgshaftig uitzien: de mannen droegen hoge leren laarzen met grote sporen, een groten vilten hoed met zwierige veren, een tamelijk lange tuniek en een soort leren harnas of vest daarover; niet alleen de soldaten, maar alle mannen, die voor beschaafd wilden doorgaan, droegen een gordel met degen. Ook in de vrouwenkleding vond men dezelfde gedachte: de dames droegen een stijf harnasachtig lijfje, een groten stijven kraag en eveneens een hoed met veren.

Ongeveer in het midden der 17e eeuw veranderde het costuum: de tuniek veranderde in een jak met korte mouwen, waar de hemdsmouwen van onderen uitkwamen; de broek werd wijd en zakvormig en aan den zijnaad en de pijpen met franje en kanten stroken versierd. De kraag veranderde in twee rechte lappen, die onder de kin een soort van strik vormden. De mantel reikte tot aan de knie, de vilten hoed was eenvoudiger geworden en zonder veren; ook werden geen sporen meer gedragen. Men liet het haar groeien en in wilde lokken op de schouders hangen. De heren hielden in die dagen veel van strikjes in het haar, aan de mouwen en op de schoenen, die men „faveurs” noemde.

Ook de vrouwenkleding werd losser: het lijfje korter, de bovenrok werd van onder tot boven gespleten en hieronder werden vele rokken van verschillende kleuren gedragen, die bij het lopen zichtbaar werden. De japon was opzij laag uitgesneden, zodat de schouders onbedekt waren. Uit de korte mouwtjes van het bovenkleed kwamen rijk versierde ondermouwen.

Op dezen tijd volgde ongeveer in 1670 de Lodewijk XIV-periode, toen over geheel Europa; Frankrijk den toon aangaf, wat de mode betreft. Ieder kent het damescostuum uit dien tijd met de grote crinoline, en de hoge poederpruiken, waarop soms hele bloementuinen, schepen enz. werden gebouwd door kunstige kappershanden. De heren droegen de beroemde aüonge-pruik, de getailleerde jas, de jabot en den driekanten steek, die altijd onder den arm gedragen werd vanwege de gepoederde pruik.

De Franse revolutie maakte aan deze dracht een einde; het costuum werd weer eenvoudig: de vrouwen droegen op den langen, doch recht omlaag vallenden rok korte nauwsluitende lijfjes, een fichu (borstdoek), en een soort muts, die „dormeuse” werd genoemd. De „merveilleuses” en „incroyables” waren in dien tijd de modepoppen, die dergelijke revolutiedrachten op overdreven wijze toepasten.

In de 19de en 20ste eeuw zijn de verschillende vormen van het costuum elkaar zó snel opgevolgd, dat men niet meer van het costuum van een bepaalden tijd, doch meer van mode kan spreken. Denk maar aan de Biedermeiermode (1830), waarvan je op de gekleurde plaat een paar aardige staaltjes ziet — zie ook: Biedermeier —, aan de mode van de strompelrokken omstreeks 1910, om maar een paar te noemen. Over de mode vertellen we later nog wel eens iets, maar dat is dan speciaal voor de meisjes!

< >