(zie ook autotypie)
Wanneer een aflevering van „Wat is dat?” door den postbode wordt afgegeven en je er vlug mee naar binnen loopt, om te kijken, wat voor plaatjes er nu.weer in staan — want naar de plaatjes kijk je natuurlijk nog eerder dan naar de stukken, die erbij horen! — dan heb je je misschien wel eens afgevraagd, hoe al die duizenden en millioenen reproducties van tekeningen en foto’s en zelfs van gekleurde platen, die dagelijks in boeken, couranten en tijdschriften over de gehele wereld verschijnen, toch wel worden gemaakt. Hoe komt het toch, dat tegenwoordig zoveel boeken zo vol plaatjes staan, terwijl dit vroeger lang niet in die mate het geval was? Dit komt door de uitvinding van het cliché, een prachtuitvinding, zoals je zult zien, wanneer we je vertellen, hoe die cliché’s gemaakt worden.
Onder cliché verstaan wij hier de plaat, meestal van koper of zink, die de drukke1nodig heeft, om een reproductie van een tekening of foto op papier of ander materiaal af te kunnen drukken.
Hoe gaat men nu te werk, om zo’n cliché te maken. We zullen bij ’t begin beginnen. Om onze encyclopedie duidelijker te maken en op te vrolijken, hebben wij verschillende tekeningen en foto’s nodig. We zoeken deze dus bij elkaar — een heel werkje, dat kunnen wij je verzekeren! — gaan ermee naar een clichémaker en bespreken met hem, hoe en op welke grootte de cliché’s zullen worden gemaakt. Men kan van een grote foto n.l. een groot of een kleiner cliché laten maken en zelfs kan men van een heel klein foto’tje een groot cliché krijgen: alleen loopt men dan soms de kans, dat het niet helemaal duidelijk wordt.
Ga nu eens mee naar zo’n clichéfabriek, dan zul je zien, dat deze er helemaal niet als een echte fabriek met snorrende, ratelende machines enz. uitziet. Zo’n fabriek lijkt veel meer op een fotografisch atelier.
De foto’s en tekeningen, die zijn binnengekomen en die met een algemenen naam „de originelen” worden genoemd, worden nu geschift in lijntekeningen en andere afbeeldingen. Van de lijntekeningen worden z.g. lijncliché’s gemaakt, van alle andere auto-typieën. Een lijntekening is een tekening, die uitsluitend uit lijnen bestaat en waarop dus geen schaduw of halftinten voorkomen.
Onze lijntekeningen gaan nu naar een fotografisch atelier, waar vele grote kiektoestellen staan. Bij ieder toestel staat een fotograaf en elk van hen ontvangt een lijntekening, om deze te fotograferen. Hiertoe prikt hij de tekening met punaises op een houten bord, dat tegenover de lens is opgesteld en knipt een paar electrische booglampen aan, zodat het licht precies op de tekening valt. Nu maakt hij, nadat hij het toestel scherp heeft ingesteld, een foto van de tekening. Op de lichtgevoelige plaat, die in de camera zit, drukt zich het beeld van de tekening af, doch als negatief, d.w.z. alle zwarte lijnen ziet men wit en alle witte lijnen zwart. Hoe dit precies allemaal in zijn werk gaat, vertellen we onder „Fotografie”.
Men brengt nu het negatief, nadat het ontwikkeld is, naar een andere afdeling van de cliché-fabriek: de copiëerkamer. Dit is de plaats, waar het beeld op koper of zink wordt overgebracht. Men heeft hier grote platen van die metalen liggen, die door een speciale snijmachine in iedere gewenste grootte kunnen worden gesneden.
De man, die dit doet, wordt de copiïst of copiëerder genoemd. Hij snijdt voor ons lijncliché een stuk zink, dat even groot als het beeld is.
Nu overgiet hij dit zink met een mengsel van vislijm en ammoniumbichromaat. De eerste stof komt uit Amerika, waar ze uit visafval wordt gekookt en daarna gezuiverd en voor dit doel gereed gemaakt. Ammoniumbichromaat is een verbinding van het metaal chroom en bezit de eigenschap om, wanneer het aan lijm, gelatine of eiwit is toegevoegd, deze stoffen lichtgevoelig te maken. Wanneer het zink nu met een laagje van dit mengsel is overgoten en dit is gedroogd, wordt het tegen het negatief in een z.g. copiëerraam gelegd. Dit raam zet men in sterk daglicht of electrisch licht, zodat het licht door de open gedeelten — dus de lijnen — van het negatief op het metaal valt. De lichtgevoelige laag, die zich op de zinken plaat bevindt, wordt nu op die plekken aangetast en door het licht verhard. Wanneer na een poosje het raam wordt geopend en het zink voor den dag komt, is er iets in de laag veranderd, maar dit is nu nog niet zichtbaar. Zodra nu echter de plaat in hel water gelegd wordt, lost dit alle vislijm op, behalve die gedeelten, die door het licht verhard zijn. Het gevolg hiervan is, dat men de zuivere tekening, bestaande uit lijnen van verharde vislijm, op het zink te voorschijn ziet komen. Nu gaat men de plaat verwarmen, zodat de vislijm gloeiend wordt en na de afkoeling is ze dan nog harder geworden.
Vervolgens gaat de plaat weer naar een volgende afdeling, n.l. de etserij. Hier staan bakken met verdund salpeterzuur en in een van deze legt men de plaat. Het zuur tast nu het zink aan en bijt het uit. Het zuur kan echter door de verharde vislijm niet heendringen, zodat die gedeelten van de plaat, die onder de vislijm zitten, niet uitbijten. Het gevolg hiervan is, dat zich in de plaat een relief vormt (zie ook: Bas-relief), want het uitgebeten ligt natuurlijk dieper dan het niet uitgebeten zink. Dit relief is echter nog niet voldoende. Om nu het verschil tussen hoog en laag nog groter te maken, neemt men een rol met een speciaal soort verf, die men over de plaat rolt.
Op de vislijmlaag zet zich een laag van deze beschermende verf af, terwijl de rol het reeds uitgebeten zink, dat lager ligt, niet heeft geraakt. Nu legt men de plaat weer in het zuur, dat ditmaal nog sterker is en het zink bijt nog dieper uit. Men herhaalt deze bewerking net zolang, tot het blanke zink voldoende diep is geëtst en de lijnen er hoog bovenuit steken.
Dikwijls maakt men bij het etsen gebruikvan een z.g. fraismachine, waarbij door een snellopende boor het zink op de grootste plekken nog wat dieper wordt gemaakt.
Wanneer ons lijncliché nu gereed is, wordt er op een handpers een afdruk van gemaakt, om te controleren, of ’t beeld voldoende duidelijk geworden is. Is dit het geval, dan worden de overtollige randen afgezaagd en wordt het zink op hout gespijkerd. Het cliché moet, om gelijk met het zetsel, de loden letters, afgedrukt te kunnen worden, n.l. dezelfde hoogte van deze letters hebben, meestal 25 m.M. en daar het zink 2 m.M. dik is neemt men hout, eiken of multiplex, van 23 m.M.
We hebben je nu tamelijk uitvoerig verteld, hoe een lijncliché wordt gemaakt, laten we nu eens zien, hoe men te werk gaat, wanneer in plaats van een gewone lijntekening een fotografie moet worden gereproduceerd.
Bij de reproductie van een foto moet erop gelet worden, dat niet alleen de lijnen, maar ook alle tinten tussen zwart en wit in het cliché worden weergegeven. Ook de te bewerken foto gaat, evenals de lijntekening, die we hebben besproken, naar het atelier en de fotograaf prikt het origineel op dezelfde wijze tegen het houten bord. Maar vóór hij de opname maakt, doet hij eerst nog iets anders: hij plaatst in de camera, onmiddellijk voor de plaat, een z.g. „raster”. Dit raster bestaat uit twee platen glas, die voorzien zijn van uiterst fijne diagonaallijnen, doch beiden in tegenovergestelde richting, zodat ze elkander dus kruisen. De lijnen zijn zó fijn, dat zich voor cliché’s van tijdschriften meestal 60 lijnen op 1 c.M. bevinden: iedere lijn is dus 1/120 deel van I
c.M. dik. De twee glasplaten zijn stevig aan elkaar gelijmd met Canada-balsem en zitten vast in een metalen rand.
Wanneer het raster in de camera is geplaatst, maakt de fotograaf op de gewone manier zijn opname, maar de lichtstralen, die door het origineel worden teruggekaatst, moeten nu, om de gevoelige plaat te bereiken, door het raster heen.
Het negatief, dat nu ontstaat, bestaat uit ontelbaar vele uiterst kleine puntjes, zoals je hier ziet afgebeeld.
Met dit negatief hebben weer dezelfde bewerkingen plaats, als met dat van het lijncliché: het wordt in de copiëerkamer op metaal gebracht; doch bij fotodruk gebruikt men meestal koper inplaats van zink, omdat koper „fijner” bewerkt kan worden, De foto-cliché’s, die je in „Wat is dat?” vindt afgedrukt, zijn allemaal kopercliché’s. Als de koperplaat nu uit de copiëerkamer komt, dan ziet men het beeld erop staan. Net als bij het negatief bestaat dit beeld alleen uit puntjes, maar precies omgekeerd: wat op het negatief licht was, is nu donker; wat donker was, is hier licht. Bij het copiëren is n.l. het licht door de puntjes van het negatief niet doorgedrongen, waar het negatief echter uit onbedekt glas bestond, kon het licht doordringen en daar wordt de vislijm verhard.
Wanneer men nu door verhitting de vislijm nog meer verhardt, is de plaat klaar, om in het bad te worden gelegd. Voor zink gebruikt men, zoals je al weet, salpeterzuur, doch voor koper is ijzerchloride het best geschikt. Hierin wordt het metaal daar aangetast, waar geen puntjes van het raster staan, zodat het daar wordt uitgebeten.
Nu is de plaat gereed voor een eersten proefdruk en dien maakt men weer net zoals bij het lijncliché, door een rol met drukinkt of verf over de plaat te rollen. De inkt zet zich af op alle hoogliggende gedeelten — dus de puntjes — en wanneer men er nu een stuk papier stevig op drukt, drukt het beeld hierop over.
Zo’n eerste druk ziet er echter nog allesbehalve mooi uit. Hij is nog erg flauw en er moet dus nog heel wat werk aan worden besteed, voor de verschillen tussen licht en donker goed uitkomen.
Dit is het werk van den na-etser. Met een penseel en een bizonder soort verf bedekt hij de donkere gedeelten van het cliché, terwijl hij alle lichte gedeelten onbedekt laat. Daarna legt hij de plaat opnieuw in het bad, waardoor alle onbedekte gedeelten worden aangetast. De puntjes van deze gedeelten zijn na een paar minuten veel kleiner geworden. Hierdoor komt er dus veel meer verschil in licht en donker op het cliché.
Nu wordt een tweede proefdruk gemaakt en deze met het origineel vergeleken en wanneer men met het resultaat nog niet tevreden is, wordt de plaat opnieuw nageëtst, soms tot 4 of 5 maal toe.
Als nu eindelijk het cliché gereed is, wordt het van schuine randen voorzien en daarna meestal op hout gespijkerd en is dan geheel klaar, om te worden gebruikt.
Hierboven hebben we gesproken over lijncliché’s en autotypieën, dus uitsluitend over plaatjes in zwart en wit. We begrijpen dus, dat je ook dolgraag wilt weten, hoe we aan de mooie gekleurde platen komen, die je in deze encyclopedie iedere maand ziet verschijnen.
Het reproduceren van zo’n gekleurde plaat heeft nog heel wat meer voeten in de aarde dan van een gewoon zwartje. Maar we zullen ’t je eens haarfijn uitleggen.
Voor een gekleurde plaat hebben we natuurlijk ook eerst een origineel nodig en dat is in dit geval dan meestal een schilderij of gekleurde tekening of prent. We hebben nu aan één cliché niet genoeg, maar moeten er drie of vier maken, n.l. een geel, een rood, een blauw en soms nog een zwart of grijs cliché. Al die kleuren worden dan over elkander heen gedrukt, zó, dat het juiste resultaat wordt bereikt.
Luister nu eens, hoe men hierbij te werk gaat: De fotograaf stelt zijn toestel op het origineel in, doch plaatst voor of achter de lens een gekleurd glas of z.g. kleurfilter. Bovendien gebruikt hij een bizondere kleurgevoelige plaat. Het eerst wil hij het cliché maken, waarop de gele tinten uit het schilderij voorkomen. Hij plaatst nu voor de lens een violetten kleurfilter. Waarom? Wel, door dezen filter worden wel de rode en blauwe, doch niet de gele lichtstralen, die van het origineel uitgaan, doorgelaten. Je begrijpt dus al zo, dat een plaat ontstaat, waarop de gele gedeelten wit blijven. Copiëert men nu het negatief op metaal, dan dringt het licht juist op die plekken door en verhardt de vislijm. Men bewerkt de plaat nu op dezelfde wijze, als we reeds beschreven en als het cliché klaar is, rolt men hierover met gele verf. Het gele cliché is dan gereed.
Precies zo gaat het met de andere cliché’s: om de rode plaat te maken, neemt de fotograaf een groenen (blauw en geel) filter en voor de blauwe plaat een oranjekleurigen (geel en rood) filter. Tenslotte worden nu deze drie cliché’s in geel, rood en blauw precies over elkander gedrukt en men krijgt dan het beeld, ongeveer zoals het op de schilderij stond. Door herhaald etsen van de drie cliché’s tracht men het geheel nog zoveel mogelijk te verbeteren.