Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Cicusleven

betekenis & definitie

Het circus komt! Het is er!

Vandaag lijkt er nog geen vuiltje aan de lucht en... morgen zie je overal in kleinere plaatsen en dorpen tegen muren, schuttingen, bomen en waar maar iets te plakken valt, de felle schreeuwende kleuren van de aanplakbiljetten! Het circus komt met 300 paarden, 50 olifanten, 30 leeuwen, een paar duizend mensen, waarvan de meeste, als je de prachtige plaatjes wil geloven, helemaal geen beenderen hebben, maar zich als slangen kunnen oprollen en totaal geen gewicht, want ze vliegen door de lucht als pluimpjes, en helemaal, neen helemaal geen angst, om iets te breken! Ze rijden in schitterende gouden en zilveren gewaden, rijk bestikt nog bovendien met paarlen en edelgesteenten, in statig wiebelende tentjes boven op trotse olifanten, ze dansen met de spitse tenen op de ruggen van de rinkelbellende paarden en ze wandelen over het slappe koord precies zo gemakkelijk en veel eleganter, dan wij naar school kuieren.

Zo valt het circus als een bom van vermaak, licht- en kleurenpracht telkens midden in het leven van iederen dag en er zal wel geen meisje en vooral geen jongen zijn, die het circus niet „fijn” vindt en die niet al heel wat vrije uurtjes heeft zoekgebracht met kijken, als er in de stad of het dorp een circustent wordt opgeslagen.

In hun liefde voor het circus staan de Hollandse jongens en meisjes niet alleen; door alle tijden heen heeft het circus in het middelpunt van de belangstelling der „jongeren” gestaan.

Het circus is al heel oud, al heeft het er niet altijd precies op dezelfde wijze uitgezien. Het woord circus is, zoals je waarschijnlijk wel weet, uit het oude Rome afkomstig. Het was de naam van het renperk, waar de Circensische spelen werden gehouden, meestal ter gelegenheid van hoge feesten of ook wel ter ere van voorname staatsambtenaren bij het aanvaarden van hun betrekking.

Aan die Circensische spelen zat nog heel wat vast, haast zoveel als bij ons aan de Olympische Spelen, zoals je zien zult. In de allereerste tijden na de stichting van Rome hadden de spelen een godsdienstig karakter: zij werden ieder jaar op den 2isten Augustus gehouden ter ere van den god Consus. Er werden dan offers gebracht en tevens wedrennen gehouden met paarden en muildieren. Maar dit was in de grijze oudheid: al spoedig ging het godsdienstig karakter verloren en werden de spelen door de Romeinse keizers vooral gehouden, om een overwinning waardig te vieren en nog later om het volk, dat toen ook al erg dol was op circusgenoegens, in een goede stemming te houden, zodat het niet ontevreden werd of oproer maakte.

De uitdrukking „duas tantum res anxius optat, panem et circenses!” (zij, d.i. de menigte, vraagt met gretigheid slechts twee dingen: brood en Circensische spelen) heb je stellig wel eens gehoord.

In den loop der oude tijden werd in Rome een prachtig groot circus gebouwd, het Circus Maximus. Het was oorspronkelijk uit hout opgetrokken, doch later brandde het helemaal af en werd in steen weer opgebouwd. In den tijd van Julius Caesar was er plaats voor 150.000 toeschouwers. Nero liet het aantal zitplaatsen uitbreiden tot 250.000, Trajanus voegde er nog 50.000 bij, men vertelt zelfs, dat in de vierde eeuw het Circus Maximus het ontzaglijke aantal van 385.000 bezoekers kon herbergen.

Zo’n geweldig circus had je wel eens willen zien natuurlijk!

Volgens de beschrijvingen, die ervan bewaard gebleven zijn, moet het Circus Maximus ongeveer 640 M. lang en 128 M. breed zijn geweest. Het was gebouwd volgens het voorbeeld van het Griekse hippodromos (renbaan voor wagenrennen, bij uitzondering ook voor paardenrennen).

Het Circus Maximus was overigens niet het enige circus van het oude Rome, hoewel dit ’t voornaamste was. Verdere circussen te Rome waren: het circus agonalis, het circus van Marentius, ook wel genoemd het circus van Caracalla, het circus Neronis, het circus Salustii en tenslotte het circus Flaminius, dat eens op bevel van keizer Augustus geheel met water gevuld werd, waarin men 36 krokodillen liet zwemmen, om ze op een echte krokodillenjacht te kunnen doden.

Je ziet, dat de Romeinen in de grootsheid van hun circus-„vermaken” ons helemaal klopten, doch helaas werden hierbij meermalen de gruwelijkste wreedheden gepleegd.

Als je je nu zo’n antiek circus precies zo voorstelt als het circus Gleich of Sarassani of een ander modern circus, dat je gezien hebt, dan ben je mis. Die circussen te Rome waren niet rond, doch langwerpig, zoals je reeds aan de afmetingen van het Circus Maximus hebt kunnen zien. In het midden was de renbaan en daaromheen verschillende gaanderijen. De onderste gaanderij bevond zich op ongeveer 4 M. boven den bodem van het circus en werd podium genoemd, een woord, dat ook in onzen tijd nog wordt gebruikt, al is het ook in andere betekenis.

Op het podium waren de zitplaatsen voor de aanzienlijkste personen en daarachter, telkens amphitheatersgewijze opklimmende, de plaatsen voor de andere toeschouwers (zie ook: Amphitheater).

Langs den rand van de renbaan waren ook de carceres, de stallen voor de paarden, die tweevleugelige deuren hadden, welke door een bepaald mechaniek met één slag konden worden geopend, zodat alle paarden tegelijk het circus in draafden.

Boven de stallen bevonden zich de zitplaatsen voor de consuls, de leiders der spelen, den stadsprefekt, die de orde moest handhaven en den scheidsrechter.

Midden door de renbaan was een lange, lage muur gebouwd, ongeveer 2 M. hoog en 6(4 M. breed, die de spina werd genoemd. Naast deze spina waren aan de eindpunten de z.g. metae geplaatst, waarop als versiering drie hoge kegelvormige zuilen stonden, die het begin- en het eindpunt van de baan aangaven. Men moest bij de paardenrennen zeven maal om de spina heen rijden. Vóór den aanvang van den wedstrijd werd van de carceres naar den eersten eindpaal of meta een witte lijn getrokken, waar de wagens moesten blijven wachten tot het sein tot den afrit, wij zouden zeggen: de start, was gegeven.

Die spina was verder belangrijk om de mooie versieringen, die erop waren aangebracht. Zo droeg de spina van het Circus Maximus als voornaamste versieringen twee obelisken, de ene, die door Augustus was opgericht, is 28 M. hoog en staat thans op de Piazza del Popolo te Rome; de tweede, een bouwwerk van Constantijn den Grote, is zelfs 40 M. hoog en bevindt zich op het plein vóór de kerk St. Jan van Lateraan.

Verder vond men op de spina kleine tempels voor verschillende goden, allerlei beelden, waaronder ook een van de godin Cybele, gezeten op een leeuw, de godinnen Victoria en Fortuna en twee stenen tafels, door zuilen gedragen, waarvan de eerste zeven zilveren dolfijnen droeg; op de tweede waren zeven marmeren eieren gelegd, waarvan er telkens een werd afgenomen als een rit volbracht was. Aan het aantal eieren kon men dus direct zien, hoever de wedstrijd gevorderd was. Tegenwoordig doet men dat eenvoudiger, maar minder schilderachtig, door krijtstrepen op een zwart bord of door het verplaatsen van nummertjes. De grote wagenrennen namen bij de Romeinse circusspelen wel de eerste plaats in. Uit Apulië en Calabrië, Spanje, Sicilië en ook uit Afrika werden de edelste raspaarden ingevoerd: de mensen waren in die dagen nog veel doller op wedrennen en paarden dan tegenwoordig: er wordt zelfs van keizer Caligula verteld, dat hij zijn paard Incitatus tot consul heeft laten benoemen.

Meestal liet men de paarden bij tweespannen of vierspannen voor kleine lichtgebouwde renwagens lopen. De wagenrenners droegen een tunica zonder mouwen, die tot de knieën reikte en met brede banden vast om het lichaam was gesnoerd. Tussen deze banden droegen ze een sikkelvormig mes, waarmee ze bij een val van den wagen de teugels van de paarden, die zij om het lichaam gewikkeld hadden, konden doorsnijden.

Als je nu echter meent, dat die beroemde wagenrennen het enige waren, wat er in het Romeinse circus gebeurde, heb je ’t mis. De oude schrijvers vertellen ons verder nog van worstelgevechten der athleten, van spiegelgevechten van jonge burgers en ridders en ook van het z.g. Troje-spel, waarbij de jongens uit voorname families ruiteroefeningen uitvoerden. Een eerste begin dus al van de later zo beroemd geworden hogeschool-rijkunst.

De zwaardgevechten en de dierengevechten in het oude Rome, waarvan je ook wel eens gehoord hebt, werden evenwel niet in het circus, doch in verschillende amphitheaters uitgevoerd, doch hierover zullen we nu niet spreken. We zullen later stellig nog wel eens gelegenheid hebben erop terug te komen.

En nu moeten we in de geschiedenis van het circus een geweldig groten sprong maken. Na den keizertijd zijn de echt-Romeinse circusgenoegens in verval geraakt; in de Middeleeuwen kent men geen circus: de prachtige tournooien of steekspelen, die dan worden gehouden, zijn enigszins te beschouwen als een vervolg op de wagenrennen van het oude Rome; natuurlijk zijn ook door alle eeuwen heen acrobaten, goochelaars, potsenmakers en andere circusartisten voor de mensen opgetreden en langzamerhand hebben zich die artisten tot rondtrekkende troepjes verenigd, doch van een echt circus horen we toch eigenlijk pas in de 18e eeuw.

Het is wel een grote sprong van het Romeinse circus tot de moderne tentenstad van Sarassani, Gleich, Busch, Amar, of hoe al die circuskoningen van onzen tijd ook mogen heten!

De wagenrennen zijn van het programma verdwenen en worden soms nog als bizondere attractie vertoond, maar dan bij feestelijke gelegenheden en niet in het circus; de paardendressuur, die ook in de Oudheid natuurlijk al bekend was, heeft zich in het moderne circus tot een ongekende hoogte ontwikkeld. In de vorige eeuw was het hogeschool-nummer — een prachtig paard, voorgereden meestal door den circusdirecteur zelf, in onberispelijk costuum met hogen hoed of door „madame” van het circus in Amazone-costuum — het hoogte- punt van ieder circusprogramma en het is nog altijd een zeer geliefd nummer, hoewel tegenwoordig de nummers met wilde dieren wel de meeste belangstelling trekken. Het paard voerde dan allerlei passen en wendingen uit en het was een genot om te zien, hoe keurig het op muziek kon dansen.

Bekend om deze paardendressuur was in de vorige eeuw de familie Carré, die met haar circus (het circus Carré — een tegenspraak in zichzelf, want een rond circus kan niet vierkant zijn) rondreisde en waarvan de hele familie aan de kunstverrichtingen deel nam. Wellicht heb je Oscar Carré met zijn beroemde Trakhener hengsten wel eens horen noemen.

Veel belangrijker nog dan paardendressuur is; tegenwoordig de roofdierendressuur, die wel de allergrootste attractie van het circusprogramma uitmaakt.

De mensen houden er nu eenmaal van, •eens fijn te zitten griezelen en de circusdirecteur maakt dan ook van deze minder mooie eigenschap van het publiek gebruik, om steeds groter sensaties te brengen en hierdoor volle tenten te trekken. En wanneer één circus met een groot roofdiernummer komt, dan wil het andere niet achterblijven en dat is dan ook de oorzaak, dat steeds meer leeuwen, tijgers, ijsberen met de circussen meereizen en daar een zielig bestaan leiden (men zegt ook: nog al eens mishandeld worden), terwijl steeds meer temmers en temsters avond aan avond hun leven wagen en het er dikwijls tenslotte bij inschieten, alleen om... ja waarom eigenlijk? Om het matige genoegen van die koninklijke dieren, die vrij en blij in de natuur moesten leven, flauwe kunstjes te zien uitvoeren!

Neen, zo mooi en kunstig als het paardennummer zijn kan, zo somber worden velen gestemd door het gesol met de roofdieren. Heel wat amusanter zijn de clowns, die met hun potsierlijk geverfde gezichten, allerzonderlingst toegetakeld het circus komen binnenrollen en oud en jong doen schateren van ’t lachen. Je kent natuurlijk allemaal wel het type van August den Domme, die alles verkeerd begrijpt, altijd juist staat in het hoekje, waar de slagen vallen.

In de laatste jaren zijn de circus-ondernemingen hoe langer hoe meer gegroeid. Het Amerikaanse reuzencircus Ringling heeft (evenals vroeger de niet minder bekende Barnum en Bailey) drie maneges naast elkaar, en de grote tent kan 15.000 toeschouwers bevatten. Een geweldig aantal, zoals je ziet, maar dat toch nog altijd niet halen kan bij de Romeinse circussen. Ditzelfde circus heeft ongeveer 450 artiesten in dienst, 800 arbeiders en 400 man verder personeel. Het reist met 600 dieren, wat wel enigszins een indruk geeft van de grote belangen, die tegenwoordig aan een modern circus verbonden zijn.

< >