Het woord „alp” betekent eigenlijk weide, doch wanneer men over de Alpen spreekt, bedoelt men meestal niet alleen de Alpenweiden, doch alle bergketens die tot de Alpen behoren en die zich over verschillende landen van Midden-Europa uitstrekken. Op je atlas kun je precies vinden, waar de Alpen liggen en op onze foto's zie je een paar bekende gedeelten van Zwitserland, die een duidelijk beeld geven van het Alpenlandschap, de grote „trekpleister” voor alle toeristen ter wereld.
Doch niet alleen voor pleizier gaan de mensen de Alpen opzoeken: die heerlijk verkwikkende hoge lucht is een uitstekend geneesmiddel voor allerlei kwalen en kwaaltjes, zodat heel wat zieken, die bijtijds naar Zwitserland of een andere Alpenstreek gaan, geheel hersteld in hun vaderland terugkeren.
Doch nu willen wij iets vertellen over die weiden, waarnaar de Alpen genoemd zijn. Het zijn met gras en andere kruidachtige planten begroeide vlakten in de hogere streken, waar des zomers de kudden der dalbewoners weiden en die ’s winters eenzaam en verlaten onder hun sneeuwkleed liggen. In Tirol worden die alpen ook wel almen genoemd. Wie kent niet het vrolijke lied:
„Ik leef hoog op de alpen, Mij ’t liefelijkst oord.
Daar vlieden mijn dagen Genoegelijk voort.
Daar geuren de kruiden, En ruist er de bron, Daar klinken de klokjes En glimlacht de zon”, waarin zo mooi de stemming van het alpenlandschap in den zomer en het jodelend lied van den Alpenherder, die er met zijn kudde op uit trekt, zijn weergegeven?
Je hebt stellig wel eens iets gelezen over het leven van die Alpenherders met hun kudden.
In het begin van Juni trekken ze, wanneer het weer gunstig is, met hun vee naar de hoge, eenzame Alpenweiden. De koeien worden voor die feestelijke gelegenheid gewassen en de Alpenherders of sennen versieren hun hoed met frisse alpenbloemen, wat bij hun sneeuwwit hemd en vuurrood vest met zilveren knopen — zoals althans vroeger het costuum was — een vrolijk effect maakt.
Nu gaat het in optocht naar de Alpenhut. Vooraan loopt de man, die de blank geschuurde, vaak bont geschilderde melkemmers draagt. Dan volgen de drie mooiste koeien en vervolgens de andere, allemaal voorzien van bellen, die hel in ’t rond klingelen. Achteraan komen de sennen met het gereedschap voor de kaasbereiding.
De sennhutten zijn ruw getimmerde, door zon en regen bruin gekleurde houten gebouwtjes, die meer op schuren dan op huizen lijken. Het houten dak is met zware stenen — tegen de stormen! — belegd. Een bijgebouw dient om bij slecht weer het vee op te nemen. Ook wordt het vee er gemolken. Dikwijls heeft de sennhut maar één vertrek, dat als keuken, eet- en slaapkamer tegelijk dienst doet.
Drie sennen en een jongen bewonen de hut. De meester-senn houdt boek, hij is de rekenaar, die zich vaak met een stuk krijt en de balken van de hut behelpt; hij zorgt ook voor de kaasmakerij. Zijn hulp is een jongen, die het melkgereedschap schoon moet houden. Een der sennen onderhoudt het verkeer met de dalbewoners; hij brengt kaas en boter naar het dal en levensmiddelen en hout terug. De vierde persoon is de herder, die het vee hoeden moet. Bij goed weer en in veilige alpen heeft hij een gemakkelijk leventje; hij ligt gewoonlijk kalm op z’n rug in het gras te zingen of op z’n Alpenhoorn te spelen en laat zo z’n dagen „genoegelijk voortvlieden”.
Zijn in September de alpen afgegraasd en verwacht men weer spoedig de sneeuw, dan wordt de terugtocht naar het dal ondernomen.
’s Avonds tevoren wordt een groot vuur ontstoken, dat ver in het dal zichtbaar is, zodat men in het dorp dan al weet, dat morgen de sennen terugkomen.
Wanneer je een dergelijke beschrijving leest, moet je er echter altijd even rekening mee houden, dat het vroeger overal zo was, doch dat in alle landen ter wereld en dus ook in de schilderachtige Alpenstreken het „schilderachtige” (van de bevolking althans) er de laatste tientallen jaren wat afgegaan is, om plaats te maken voor het gewone moderne leven, dat wij allemaal leiden.
’t Zou dus heel best kunnen gebeuren dat je — wanneer je in een Zwitsers dorp logeerde — geen Alpenjongens met rode vesten en geen Alpenhoorns meer zou tegenkomen, behalve dan, wanneer men bij feestelijke gelegenheid den toeristen laat zien, hoe het vroeger geweest is. Jammer van die aardige oude gebruiken, dat ze helaas overal uitsterven onder den vervlakkenden invloed van de steeds zich uitbreidende stadsbeschaving.
Doch de schitterende Alpennatuur is aan dergelijke invloeden gelukkig niet onderhevig.
Die Alpenweiden hebben een heel bizondere plantengroei: men vindt er o.a. de prachtige Alpenrozen en Alpenasters, de roodachtig gele Valeriaan, de Gletscheranjelier met haar fijne roze bloemetjes, de prachtig blauwe Gentiaan, de Alpenheide, een liggende heester met opstijgende takken en naaldvormige bladeren, het Bergviooltje en de beroemde „Edelweisz”, een composiet met viltige bladeren en stengel, die je stellig allen wel kent, althans van een afbeelding.