Onder een afgod verstaat men een beeld, een persoon of een andere macht, (b.v. wind, onweer) waaraan men een goddelijke macht toekent en die men als een God vereert.
Het gouden kalf, dat de Israëlieten in de woestijn maakten, terwijl Mozes op den berg Sinaï vertoefde om de tien geboden te ontvangen, noemde men met recht een afgod. Zij brachten het offers, dansten er omheen en vergaten hierdoor God. Ook in beschrijvingen van z.g. „heidense” godsdiensten kan men veel lezen van afgoden en afgodenbeelden.
’t Woord „afgod” komt ook in andere betekenis voor, b.v.; een kind kan de afgod zijn van zijn ouders, die geen groter genoegen kennen dan het te verwennen en zijn geringste wensen te vervullen; een leraar of lerares kan de afgod zijn van de klas: dan draagt de klas hem of haar op de handen; vecht men, om een boodschap te mogen doen en staan er altijd bloemen op het tafeltje voor de klas.