VIJF. Een der mystieke en heilige getallen in de V. M., vooral in den Gezellengraad. In den oudsten katechismus is het antwoordt op de vraag, waarom vijf VV MM, (de M, de beide Opz en twee Gezellen) eener Loge vormen? omdat ieder mensch met vijf zinnen is begiftigd. FESSLER zegt hierop nog verder: De BB, tot eene Loge vereenigd, moeten zoo innig verbonden zijn, dat zij als het ware slechts een enkel mensch vormen.
De mensch is een volkomen geheel, aan wien de stof tot zijne zedelijke werkingen nogtans aangebragt moet worden door vijf verschillende zinnen. Het nieuw-Engelsch stelsel paste buitendien dit getal op de vijfde der zeven vrije kunsten, de geometrie, en op de vijf voornaamste Kolomordes toe (zie GEOMETRIE, PENTALPHA en ZUILEN). Zie eene verdere ontwikkeling in KRAUSE, Kunst-Urkunden, B. I. Abth. 2. s. 269, en PRESTON, Illustrations, Ed. 1812. p. 58-80.