Wat is de betekenis van vijf?

2023-10-01
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vijf

vijf - Hoofdtelwoord 1. getal dat komt na vier en vóór zes, in Arabische cijfers 5, in Romeinse cijfers V De meeste Tetrapoda hebben vijf vingers en vijf tenen aan hun handen en voeten. vijf - Zelfstandignaamwoord 1. het teken 5 Het...

2023-10-01
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vijf

vijf - telwoord 1. getal dat volgt op vier ♢ elke hand heeft vijf vingers 1. geef me de vijf! [geef me een hand] Telwoord: vijf vijven

Direct toegang tot alle 15 resultaten over vijf?

Word nu vriend van Ensie
2023-10-01
Eerste hulp bij wijn begrippenlijst

Harold Hamersma (2005)

vijf

De Grote Vijf. De vijf druivensoorten die het tot wereldmerk hebben geschopt. Chardonnay en sauvignon blanc voor wit. En cabernet sauvignon, merlot en syrah (shiraz) voor rood.

2023-10-01
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

vijf

Men zwoer bij Gods vier, d.w.z. ‘bij het vuur van God’ en bedoelde daarmee of de bliksem of de pest. Dit vier werd opgevat als een telwoord. Toen dit eenmaal gebeurde, kon ook vijf net zo goed als vier, in een vloek als gans vijven, dienst gaan doen, aldus Leendertz (1878). Uit dit vijf ontstond weer ...

2023-10-01
Prisma van de symbolen

Hans Biedermann (1992)

vijf

een van de getallen die ten grondslag liggen aan de wereldorde, hetgeen in het pentagram, de ‘drudenvoet’, tot uiting komt. Daarin kan de mens met hoofd, armen en benen rechtop ingeschreven worden, als één punt naar boven wijst (het omgekeerde gaat door voor een teken van de zwarte magie).

2023-10-01
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

vijf

In de verb. (met) zijn vijf geboden, (scherts.) (met) de hand; vooral: met zijn vijf geboden eten, zonder vork eten.

2023-10-01
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vijf

num., fiif; gouden -je, fiifgounestik (it); met z’n -en, fyftesom; stuk land vanpondemaat, five; — en een half, sech(s)teheal.

2023-10-01
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vijf

I. telw., 1. hoofdtelw., zelfst. en bijv., vier plus één: twee en drie is vijf; wij hebben aan iedere hand vijf vingers ; de vijf boeken (van) Mozes ; er zijn vijf werelddelen : als pronomen : ik zie er vijf; (gemeenz.) geef mij de vijf (nl. vingers), (Zuidn.) de vijf geboden, de hand ; — de vijf zinnen (zie Zin); (spr.)...

2023-10-01
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vijf

1. hoofdtelw. (bijvoeglijk): een kwartje is vijf stuivers, onze hand heeft vingers; Z.-N. alle vijf voeten, telkens weer; (zelfstandig): vier plus één is vijf; met (z’n) vijven; het is bij vijven; een van de vijf is op de loop v. iem., die niet goed snik is; 2. v. vijven (cijfer, getalmerk): schrijf twee vijven, cijfers; hij wie...

2023-10-01
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Vijf

Aan het getal 5 werd geheimzinnige beteekenis toegekend. Men verbond er het begrip van volkomenheid aan. Bekend is het Pentagram, een teeken van vijf lijnen, waarvan Pythagoras beweert, dat het overal zich vertoont: bij dieren, planten, planeten, zelfs in de muziek. Vijf wordt ook „Mariagetal” genoemd: haar naam bestaat uit vijf letters...

2023-10-01
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

vijf

A. telw. 1. hoofdtelw. vier plus één : een kwartje is stuivers. 2. rangtelw. vijfde : hoofdstuk-; december. B, (vijven; -je) I. Eig. hoeveelheid bestaande uit vijf eenheden : hij heeft een voor gedrag. Gez. de -, de vijf vingers van de hand; een van de is op de loop, is kuieren of ze alle niet hebben [zijn vijf zinnen], niet goed...

2023-10-01
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Vijf

I. telw., 1. hoofdtelw., vier plus één; attr.: de vijf werelddelen; geef mij de vijf (nl. vingers); (zegsw.) ze alle bij elkaar hebben, goed bij zijn verstand zijn; ze alle niet hebben, niet goed bij het hoofd zijn; 2. met de waarde van een rangtelw., vijfde: hoofdstuk vijf; 3. op zichzelf staand: jullie vijven; vijf delen van h...

2023-10-01
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Vijf

Het begrip vijf heeft 2 verschillende betekenissen: 1. vijf - VIJF - telw. hoofd- of grondgetal: vier plus één : wij hebben aan iedere hand vijf vingers; — (gemeenz.) geef mij de vijf (vingers), de hand; — een stuiver is vijf cent; de vijf zinnen; — (spr.) ze alle vijf bij elkander hebben, goed bij zijn verstand z...

2023-10-01
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Vijf

Vijf, telw. een getal; half -, 4 1/2 ure, (tijd van den dag); wij zijn met ons vijven (vijf in getal). *-, v. het cijfer 5. *-ADERIG, bn. *-BLAD, o. soort plant. *-BLADIG, bn. met vijf baden. *-BLOEMIG, bn. *-DAAGSCH, bn. vijf dagen oud, - durende. *-DE, bn. (telwoord van orde); de - (dag der maand); Karel de - of V (van dien naam). -, o. (-n)...

2023-10-01
Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Vijf

VIJF. Een der mystieke en heilige getallen in de V. M., vooral in den Gezellengraad. In den oudsten katechismus is het antwoordt op de vraag, waarom vijf VV MM, (de M, de beide Opz en twee Gezellen) eener Loge vormen? omdat ieder mensch met vijf zinnen is begiftigd. FESSLER zegt hierop nog verder: De BB, tot eene Loge vereenigd, moeten zoo innig v...