Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Meester, (Achtbare)

betekenis & definitie

MEESTER, (ACHTBARE) is de voorzittende en eerste Officier eener Loge, van de goede keuze van dezen, hangt haar welzijn af. Bij een onberispelijk gedrag in de prof.-, wereld, moet hij vurigen ijver voor de Orde, eene uitgebreide kennis, de gaaf van welsprekendheid en menschenkennis voegen. Het kleinood of zinnebeeld, dat de achtbare Meester aan eenen blaauwen band om zijnen hals draagt, is de passer en winkelhaak. De plaats van den achtbaren Meester der Loge is in het oosten, alwaar hij den eersten hamer voert en den arbeid leidt. Hij alleen heeft het regt, de Loges te openen en te sluiten.

In het Nederduitsch noemt men hem ook wel regerend Meester; In het Fransch voert hij den naam van Maître en chaire; in het Hoogduitsch Meister vom Stuhl, of Logemeister, in het Engelsch the Master (in the chair, of ook of the Lodge); in het Italiaansch Maestro della Loggia, en in het Latijn Magister Cathedrae. De afgetreden Meester heet oud-Meester, Eng. passed Master. De reg. Meester heeft het regt, een gedeputeerd Meester te benoemen. In de Fransche Loges mag een regerend Meester tegenwoordig niet langer dan drie jaren in het bestuur blijven, doch is na een' tusschentijd, al ware het van een jaar, weder verkiesbaar. In PRESTON'S Illustrations, ed 1812, p. 80-92, beschrijft deze de plegtigheden bij het installeeren van een' nieuwen reg. M. aldus: Nadat, door dengeen die de arbeid leidt, van hem is gezegd, dat hij van hem weet, dat hij een man van goede zedelijke beginselen is, dat hij groote kunstervaring bezit, regtschapen en het vertrouwen waardig (true and trusty), en een vriend (lover) der geheele Broederschap is, zoover zij over de oppervlakte der aarde is verspreid, en dat hij dus niet twijfelt, of hij zal de pligten van zijn ambt met regtschapenheid (fidelty) vervullen, doet de aftredende Meester, of bij eene nieuw opgerigte Loge, de Grootmeester of zijn Gedeputeerde), den Sekretaris den volgenden hoofdinhoud der oude wetten (ancient charges) voorlezen, te vinden aldaar, p. 81-83, in de noot, en in KRAUSES Kunst-ürkunden, Deel 2, Afd. 1, bl. 169-177.

1o. Belooft gij een regtschapen mensch te zijn, die naar het geweten handelt (a good man and true), en de zedewet streng te gehoorzamen.
2o. Belooft gij een vreedzaam onderdaan te zijn, en u gewillig te schikken naar de wetten van het land, daar gij in leeft.
3o. Belooft gij, u niet te laten wikkelen in muiterij en zamenzweringen tegen de regering, en u integendeel te zullen onderwerpen aan de uitspraak der opperste wetgeving.
4o. Belooft gij de burgerlijke overheid de haar toekomende achting te bewijzen, vlijtig te arbeiden, een' onbevlekten levenswandel te leiden, en u jegens een ieder naar behooren te gedragen.
5o. Belooft gij de oorspronkelijke stichters en beschermers (patronen) der Orde van de Masony, en hunne regelmatige, zoowel opperste als ondergeschikte opvolgers, volgens hunne ambten (stations), in hooge eer te houden, en ook u te onderwerpen aan de uitspraak en de besluiten uwer Broeders, in Groote Loge vereenigd, in elk geval, dat met de konstitutiën der Orde overeenstemt.
6o. Belooft gij geheime vijandelijkheden en kibbelarij te vermijden, en u voor onmatigheid en uitspatting te hoeden.
7o. Belooft gij voorzigtig, in uwe handelwijze en gedrag, gedienstig jegens uwe Broeders, en getrouw (faithful) jegens uwe Loge te zijn.
8o. Belooft gij echte Broeders te eeren, en daarentegen bedriegers, en allen, die afwijken van het oorspronkelijke plan der instelling, te beschamen.
9o. Belooft gij het algemeen welzijn der maatschappij te bevorderen,

maatschappelijke deugden te beoefenen, en de kennis van de kunst der Masony, zoo ver uw invloed en magt strekt, te verbreiden Heeft de nieuw gekozen Meester, ten opzigte dezer grondwetten, eene toestemmende verklaring afgelegd, dan leest de Sekretaris nog zes algemeene verordeningen (regulations)

der Groote Loge voor, van welke de eerste en meest beteekenende, aldus luidt:

‘Gij moet de grondstelling huldigen (you admit), dat het niet staat in de magt van eenigerhande mensch of vereeniging van menschen, in het geheel der Masony nieuwigheden in te voeren.

In een ander Eng. werk (J en B, ed. 1776, p. 35, volg.) vindt men het volgende: De eigenschappen, door dit ambt gevorderd, bestaan daarin, dat de te benoemen persoon

1. Regelmatig en volgens de voorschriften der wetten, verheven zij tot den Meesterstoel.
2. Een man van goede denkwijze en vlekkeloos in zijn burgerlijk leven zij, en
3. In de wetten en Konstitutiën (inrigtingen) der Orde goed bekend zij; maar hij behoort bovendien gematigd (temperate) en koelbloedig (cool) en volkomen in staat te wezen, de drie katechismussen met de Broeders door te gaan; daar hij al de vragen moet doen, en vaak genoodzaakt is, de Broeders te helpen in het geven van gepast antwoord.

Dit is wat in Engeland wordt gevorderd. Wij laten hier de meening der Fransche en Duitsche schrijvers volgen. CHEMIN DUPONTÈS, zegt in zijne Enclycopedie Mag.'. T.

I. p. 54, volg.

Met de goede keuze der reg. MM. is de eer der V. M. verbonden; van die keuze hangt het goede af dat zij in de wereld kan doen. Alleen de ondervinding kan een denkbeeld geven van het verschil, dat er bestaat tusschen eene werkplaats, die verstandig en edel wordt bestuurd, en eene, waar een kleine dwingeland of knoeijer (tripotier) aan het hoofd staat. De eene is het verblijf van vrede en vriendschap; zij verschaft de zoetste genietingen, en stelt zich alleen met achtingswaardige mannen in aanraking; de andere is een hol van tweedragt, een fonds, dat dienstbaar wordt gemaakt (exploité) door de gemeenste baatzucht, waar de geheimenissen der Orde, op onwaardige wijze worden versmeten, enz. Een eenige werkplaats dezer soort, doet meer kwaad, dan tien welbestuurde werkplaatsen goeds kunnen verrigten.

Zonder twijfel zijn er weinige, die het ongeluk hebben, door haar opperhoofd onteerd te worden, en zwak genoeg zijn dat te dulden; maar er zijn er, wij hebben dezulke gezien, en de leering-alleen, die wij er uit hebben getrokken, is in staat ons te troosten, in het verdriet om eene zoo treurige ontmoeting. Een ander schrijver (LECOUTURIER, reg.: M.: der Loge des Commandeurs du Mont-Thabor, door CHEMIN DUPONTÈS, aldaar bl. 190 aangehaald) zegt: Het is geen gewone taak, eene vereeniging van mannen, en vooral van menschen van verdienste te besturen. Men moet eene groote mate van standvastigheid, met eene groote mate van gematigdheid weten te verbinden; men moet een geest van verzoening, eene zachtaardigheid, eene welwillendheid bezitten, die de scherpte der driften tempert; eene voorzigtigheid, die onaangename redekavelingen, op gepasten tijd voorkomt ofdoetbedaren; een rijkdom van denkbeelden, een juist oordeel, gemakkelijk vloejende welsprekendheid, alles noodig om het eigenlijke geschilpunt eener vraag en de schitterende plaatsen eener rede op te vatten, om een redenaar op vleijende wijze te beantwoorden, of een bezoeker te begroeten, en wel op eene wijze die gezocht, noch alledaagsch zij. Eindelijk behoort men, wanneer men voorzit, zich-zelf geheel en al te verloochenen, en, terwijl men den eersten rang bekleed, zijne eigene meening op den laatsten stellen. CHRISTIAAN ROSE (in zijne freye Bemerkungen, Leipz. 1787, 8vo.) zegt, p. 74: De reg.: M.: is de goede huisvader, die zijne Metselaars door voorbeeld, liefde en onderwijs bestuurt, leidt en voedt. Hij is voor de Loge, wat het groote licht voor de wereld is.

Regtschapenheid, ijver en trouw moet elke zijner daden kenmerken. Hij moet voor zijne Broeders vader, vrienden leeraarwezen, en deze verschillende betrekkingen, op zulke schoone wijze, in elkander kunnen weven, dat zijne jongere Broeders, doordrongen van achting voor een zoo waardig opperhoofd, de waarde der VA M.: moeten leeren waardeeren. Zijne mede-Officieren en de oudere Broeders, moet hij vereeren als trouwe helpers aan den reinen, schoonen en stevigen bouw van den Tempel der deugd, en ze voor hunnen Mag.-, arbeid beloonen door zijn vertrouwen, en door vereenigde pogingen, met hen dagelijks het licht nader te komen.

De geleerde Br. KRAUSE heeft den reg. M. opzettelijk geschetst in de volgende woorden: De reg. M. is de vrijgekozen bestuurder eener afzonderlijke Loge, die haar moet besturen volgens hare wetten en instellingen en wel in overeenstemming met de opzieners. Eene moeijelijke zaak, die echter voor den welgezinden en daartoe bekwamen Vrijmetselaar genoegelijk en beloonend is! De bestuurder toch der Loge kan ten nutte der vereeniging, die zich aan zijne leiding heeft toevertrouwd, meer doen, dan het opperhoofd van elke andere vereeniging, daar de maatschappelijke instellingen der Loge, als eene echte gemeente-instelling, in vergelijking met de instellingen van alle andere maatschappelijke vereenigingen, wezenlijke voordeelen bezit. (uitvoeriger is dit betoogd in de Kunst-Urkunden van denzelfden schrijver, D.

II. bl. 411-436). Zal nu een reg. M. zijne Loge vermogen te regeren, d.i. hare werkzaamheid te leiden, ter bereiking van haar vereenigd Mag. doel, dan is het eerste vereischte, dat hij-zelf een Meester Vrijmetselaar zij in den geest en het gemoed, in daad en waarheid. Dit Meesterschap in de Masony bestaat nogtans in twee voorname onderdeelen.

1o Dat hij gezind zij en leve overeenkomstig het menschelijk ideaal, d.i. dat hij er naar streve, in volkomen, gelijkvormige ontwikkeling van het inzigt, van het gemoed en van den wil, in aanhoudende planmatige oefening, met schoone kunstvaardigheid en volhardende kracht, zijne geheele menschelijke bestemming op eigendommelijk schoone wijze te vervullen; dat hij werke als een lid van het rijk des menschdoms hier op aarde in God levende en vereenigd, en dat hij met ziel en gemoed zoodanig arbeide, dat dit rijk op aarde aangroeije en gedije.
2o En vooral, dat hij een echt en trouw Broeder Vrijmetselaar zij.

Dat hij de Broedervereeniging der Masony steeds in geest en hart hebbe, en poge, niet slechts als een organiesch, innig met het geheel verbondene deel, tot al het goede mede te werken, maar zie ook het verder volmaken der vereeniging eensdeels in de Loge, welker medelid hij is, en vervolgens in het grooter geheel der Broederschap, indien zijne betrekkingen zoo ver reiken, als het voorwerp van zijn onophoudelijk streven aan te zien, en dit alles met een verstandig inachtnemen van den geheelen tegenwoordigen staat des menschdoms en met weloverlegde kunst. Dat hij, voor zooverre hij daartoe innerlijke roeping heeft, door mond en pen de afzonderlijke Broeders en de geheele Broederschap opwekke en onderrigte, en dit wel, zonder bij het bepalen zijner besluiten gehoor te geven aan de drijfveêren der vrees of hoop, en zoodanig, dat hij (hoe weinig welligt ook de Broederschap zijn' goeden wil erkenne en zijn onderrigt in acht neme, en hoe scherp ook het antwoord zij van de grootere, min doorziende en door hartstogten gedreven gedeelten der Broederschap), in weerwil van dit alles, der Broederschap met hart en woord en daad trouw blijve.

Slechts een Meester der Mag.-, kunst, die zoo wil en dus leeft, kan de moeijelijke post van reg. M. in den hoogsten graad van volkomenheid, waardigheid en werkzaamheid, zoover die namelijk voor den individu bereikbaar is, vervullen. Wat het daarstellen van een hoog en trotsch zich verheffende Dom voor een' Meester-Metselaar, in de middeleeuwen was, is de zedelijke bouw zijner Loge voor den Meester-Metselaar van onzen tijd. De werkzaamheid van zijn ambt heeft betrekking op de afzonderlijke Broeders, op hunne gemeenschappelijke werkdadigheid, op zijne Loge, als verheven zedelijk ligchaam, op verhevener Logevereeniging, op de geheele Broederschap, zoowel op zich zelve als in hare veelzijdige levensbetrekkingen in het menschdom.

De reg. M. behoort dus, in de eerste plaats, voor elken afzonderlijken Broeder de toevlugt van het vertrouwen en van de liefde te wezen, opdat hij een ieder met onderwijs, raad en hulp, en met den troost van een minnend harte ondersteune en versterke. Maar tevens behoort hij zich nog verder als het levende middelpunt der vereeniging, der eendragt, der vereenigde stelselmatige werkdadigheid, vooral van de leden zijner Loge betoonen. Hij behoort de individus bij elke gelegenheid, en ook allen in vergaderde Loge, over het innerlijke wezen der Vrijmetselarij en over de Mag.-, kunst te leven, onderrigt te geven, zoowel in het algemeen in Logevoordragten, die het geheel planmatig in geregelde en terugkeerende tijdkringen omvatten, als in het bijzonder door onderrigtingen, waartoe aanleiding mogt worden gegeven door bepaalde voorvallen en werkzaamheden. Hij moet zorgen, dat het gemoed der Broederen door de geheele Liturgie en het Rituaal opgewekt, verheven en versterkt worde. Die bestuurder moet de gemeenschappelijke werkzaamheden der Loge ontwerpen, doen aanvangen, ze verdeelen, aaneenschakelen, de Broeders daartoe opleiden, daarbij met de beide opzieners het toevoorzigt houden, en hen allen tot het gemeenschappelijk hoogste doel des geheels leiden. Ook moet hij de voorslagen der Officieren, en van elk afzonderlijk Lid, tot doelmatige werkzaamheden en verrigtingen aanhooren, het gemeenschappelijk toetsen van deze ter baan brengen en leiden, over alles openhartig met de officieren, en vooral met de beide opzieners beraadslagen, de oordeelvellingen en meeningen, de verwachtingen en wenschen, de gronden en tegengronden van allen vernemen, wikken, en het besluit der gemeente, over alle onderwerpen, op wettelijke wijze tot stand helpen brengen, opdat zich in het algemeen, en ten aanzien van elke bijzondere zaak, een gemeene, inderdaad maatschappelijke wil vorme, en dat, wat er besloten worde, met genoegen en op vruchtbare wijze moge worden bewerkstelligd; opdat de inzigten, gevoelens en pogingen en het werken van allen in den geest en het gemoed van hunnen Meester, als in het middelpunt hunner gemeenschappelijke kracht doordringen, en zich organiesch vereenigen tot het bezielen van het goede en schoone.

De Meester moet de Loge regeren, niet beheerschen, noch bedwingen, regeren, haar bestaan leiden, in liefde, vrede en vertrouwen, met verstand en oordeel, volgens regt en billijkheid, met ernst en zachtheid. De zedelijke vrijheid zijner Broeders behoort hij nooit te verkorten, vrije mannen nooit, tot voogd verstrekken. Hij regere en schikke alles opregt en open, zonder leugen, bedrog en huichelenden glimp! Het goede moet hij alleen door het goede daarstellen en bevorderen. Door vertrouwen wekke hij vertrouwen, door liefde wederliefde, door goedheid wederkeerige goedheid. Alles, wat het geheel oirbaar is, moet hem even zoo waard en gewigtig wezen, als wat hem-zelven onmiddellijk nuttig is. Op dank der menschen rekene hij niet, en bij alles, wat hij voor en door zijne Loge bedoelt en verrigt, hebbe hij het ideale beeld der Masony en hare geschiedkundige voorstelling steeds voor oogen, en trachte het steeds daarheen te brengen, dat de hoofdgebreken der Broederschap, in de eerste plaats, in zijne Loge uit den weg worden geruimd, dat geheimzinnigheid, huichelende schijn, dwangbestuur en blinde gehoorzaamheid, de Loge voortaan niet ontheiligen, bederven, verzwakken, maar dat openhartig vertrouwen, reine waarheid en zedelijk vrije levensleiding het leven der Loge heilige, beschave, sterke.

De Meester zelf werke, vooral door zijn voorbeeld, ertoe mede, dat alle rang- en titelzucht, die den Maconnieken geest verlammen, in de eerste plaats uit zijne Loge verdwijne, opdat echt Mag.-, gelijkheid en bescheidenheid den liefdeband, die alle Broeders in de echte Masony behoort te vereenigen, steeds inniger en vaster moge knoopen, opdat de Loge een levendig begin worde van de gezuiverde, aan haar echt doel hergevene, en tot hooger leven ontwaakte Vrijmetselarij.

Maar niet op zijne Loge alleen, in zoo verre deze eene zelfstandige vereeniging is, heeft des Meesters ambt en pligt betrekking, maar ook op alle andere afzonderlijke Loges en vereenigingen van Loges, in zooverre die met zijne Loge in betrekking en verband staan. Hij betrachte alle afzonderlijke Loges en vereenigingen van deze, als leden van de eenige Loge des geheelen aardbols, d.i. hij erkenne alle Vrijmetselaars der aarde als een enkel maatschappelijk, of liever, zedelijk persoon, ofschoon ook thans nog niet alle afzonderlijke Loges reeds in maatschappelijke inrigting en zamenwerking, organiesch en door maatschappelijke wetten, tot een individueel geheel zijn verbonden. De reg.: M.:, die dit heeft leeren inzien, beschouwt zijne Loge altijd en in alle opzigten in den geest van de toekomstige een en algemeene Loge op aarde, en regelt en verbetert alle betrekkingen, waarin zij, als geheele maatschappij, met andere Loges en Logevereenigingen reeds staat, of overeenkomstig de grondstellingen van zulk een inzigt, mogt treden. Op deze wijze wordt de reg.: M.: eene verbindingsschakel van zijne Loge, met de geheele Broederschap der aarde. Hij wendt elk middel aan, dat maatschappelijk wettig, dat zedelijk rein is, zijne Loge, steeds inniger te verbinden met andere Loges. Hij doet dit ook, over het algemeen, ten aanzien van alle Loges onderling, zoo ver zijn werkkring zich uitbreidt, in gemeenschap der schriftelijke mededeelingen en van de leden, die de Loges onderling bij elkander vertegenwoordigen.

Nog krachtiger doet hij dit nogtans door ware overeenstemming van gevoelen, van gemoed, van den wil en van het streven, tot genootschappelijke, vereenigde, planmatige werkdadigheid, ten behoeve van werkzaamheden en ondernemingen, die in het doel en de bestemming der Broederschap zijn gelegen en door het leven-zelf worden gevorderd, en die uitvoerbaar zijn. Zoodanige werken zijn: Broederlijke ondersteuning van elken Broeder, van elke Loge, van elke Logevereeniging in al het goede, de opvoeding der kinderen, en in de eerste plaats, der kinderen van het verbond, ijverige medewerking tot elke waarlijk weldadige en met den tijd overeenkomstige inrigting van kerk en staat, en over het algemeen van alle maatschappelijke vereenigingen; bevordering van de wetenschap en de kunst, zoowel als van de geleerden en kunstenaars. Bijdragen tot leniging van algemeenen nood, en het uit den weg ruimen van persoonlijken nood bij verlaten weduwen, weezen, zieken en gevangenen, zoo ver het laatste met toestemming der landswetten mag geschieden; opdat de Broederschap ten nutte van elk mensch, en van elk ligchaam, eene raadgevende, troostende, helpende vriendin toone te wezen. Maar het verhevenste van de roeping des reg.: M.: als zoodanig, is, dat hij de vereeniging zijner Loge, en zoo ver mogelijk, van geheele Logevereeningen, ja zelfs der geheele Broederschap, met het menschdom, ten bemiddelaar diene, haar helpe sluiten en uitbreiden. De verlichte Meester is rein van den onzaligen waan, als ware het geheele menschdom, en al zijne maatschappelijke vereenigingen en werken, als ware staat en kerk, wetenschap en kunst, huwelijk en vriendschap, en alle betrekkingen, voorzoo verre zij zich buiten de Vrijmetselarij bevinden en daar voortbestaan, ongewijd, profaan. Veeleer is het hem bekend, dat ook de Masony eerst in en door het menschdom is ontstaan, en in vereeniging daarmede de volle wijding verkrijgt, als een lid dat wel verbonden is met het geheel van het leven des menschdoms, dat de Masonyslechts in gelijkvormige levensbetrekkingen met het gezamenlijke menschdom, haar geheele levenskracht ontwikkelt, en dat zij ook voor hare eigendommelijke bestemming eene volkomen en aan gevolgen rijke werkzaamheid kan bereiken, door normaal verkeer met alle menschelijke bijzondere vereenigingen. Daarom streeft de regerende Meester er naar, dat zijne Loge, en, zoo veel in hem is, elke andere Loge zich op wettige wijze in den Staat inlijve, als een maatschappelijk en zedelijk persoon (corporatio universitas, persona juris moralis), als een trouw burger, die door innerlijke regtvaardigheid, zelfs daar regt handelt, waar het uiterlijke regt, wet noch dwang bezit.

Evenzoo wekt die bestuurder der Loge echten godsdienstzin in en buiten de Broederschap op, bevordert ze, en erkent godsdienst als de hoogste aangelegenheid van het menschdom. Derhalve huldigt hij in alle godsdienstige leerbegrippen en belijdenissen, en in alle vereenigingen van godsvereering, het echt godsdienstige dat met de oorspronkelijke begrippen en het ideaal der godsdienst overeenkomt. Hij tast even weinig in de maatschappelijke aangelegenheden der godsdienstige ligchamen, als in die van den Staat op eene eigenmagtige en gewelddadige wijze; maar hij bevordert de zedelijke vrijheid van elken eigendommelijken vorm van godsdienst, die binnen het gebied der regtvaardigheid en van het goede blijft, met achting en toegevendheid: vol eerbied voor het heilige in het leven des menschdoms, ondersteunt hij de hoogere ontwikkeling van den godsdienstzin van den mensch slechts in liefde en vrede, door leer en voorbeeld. Wetenschap en kunst nogtans tracht de regerende Meester, zoover het mag en kan geschieden, zonder eene, met het doel in strijd zijnde, verspilling van krachten en uiterlijke middelen, op alle wijzen te vereeren en te bevorderen in hare gewijden, dat is, de onderzoekers der wetenschap en de kunstenaars.

Op deze wijze kan de Broederschap der Vrijmetselaars, vooral met hulp der Meesters harer Loges, aan de volken en hunne bestuurders bewijzen, dat zij al wat zuiver en echt menschelijk, al wat waar, goed, schoon, regtvaardig kortom al, wat in den mensch en het menschdom goddelijk is, huldigt, vereert en werkdadig bevordert. Mannen, die er met goed gevolg na streven, deze ideale vereischten te bezitten, tot regerende Meesters te kiezen, is eene der hoogstgewigtige aangelegenheden van elke Loge, en worden de Broeders bij die keuze, bij wijze van voorgang, geleid door het toonbeeld van zoodanigen bestuurder, zoo als dit zich bij verder nadenken, over de opgenoemde hoofdpunten, aan ieders geest opdoen, dan is er, bij den tegenwoordigen staat van de beschaving der menschelijke maatschappij, naauwelijks aan te twijfelen, dat niet, zelfs in het kleiner aantal leden eener Loge, ten minste altijd een Broeder zou worden gevonden, die voor dit ambt geschikt en het waardig ware. Daar, waar echter uiterlijke beweegredenen, van welken aard ook, de keuze van den bestuurder der Loge bepalen, daar zullen er zich, ja, veel meer opdoen, die voor deze uiterlijke bedoelingen op schitterende wijze passen, maar de waardigste en geschiktste zullen dan doorgaans geene gelegenheid bekomen, hunne Loge en de goede zaak der Vrijmetselarij zoo nuttig te worden, als hunne innerlijke roeping daartoe dringt, en hun trouw hart het verlangt.

De oude kleeding van een regerend Meester bestond, volgens den nieuw-Engelschen Leerlings-kathechismus (Kunst-Urkunden, D.I. bl. 248), uit blaauw, scharlaken, purperen goud, omdat het koninklijke kleuren waren, die door de oude Koningen en Prinsen werden gedragen, en uit welke, zoo leert ons de H.S., de gordijn des Tempels was zamengesteld.

< >