Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Kleinood

betekenis & definitie

KLEINOOD. (Eereteeken). Zulke kleinodiën heeft men er in elke Loge zes, namelijk, drie bewegelijke en drie onbewegelijke. De bewegelijke zijn: de winkelhaak, het waterpas en het schietlood. Het eerste is het kenmerk van den achtbaren Meester, het tweede dat van den eersten en het derde dat van den tweeden opziener. De winkelhaak dient, om de bouwstoffen effen te maken, en hunne oppervlakten in regte hoeken tot elkander te brengen.

Het waterpas dient, om de steenen alle even hoog te plaatsen, dat is: waterpas naast elkander te leggen, en het schietlood, om de gebouwen behoorlijk op hunne fondamenten op te trekken. De zedelijke zin hiervan is deze: de winkelhaak brengt ons te binnen, dat al onze daden naar de regels van regt en geregtigheid moeten gerigt zijn. Het waterpas leert ons, dat er eene volkomene gelijkheid tusschen alle Broederen Vrijmetselaren moet plaats hebben, en het schietlood leert ons regtschapen en opregt te zijn. De onbewegelijke kleinodiën zijn: de teekenplank, de kubieksteen en de ruwe steen. De eerste is voor de Meesters, om er hunne plans en teekeningen op af te schetsen; de tweede voor de Medgezellen, om er der MM.: gereedschappen op te slijpen en de kleinodiën te beproeven; de ruwe steen dient voor de leerlingen, om er op te leeren werken. De zedelijke zin is deze: de teekenplank is het zinnebeeld van het goede voorbeeld, dat wij verpligt zijn aan onze Broeders en aan alle menschen te geven.

De Kubieksteen is het zinnebeeld der zorgen, welke de deugdzame mensch aanwendt, om de sporen, door de ondeugd in het hart nagelaten, uit te wisschen, en de driften te beteugelen, voor welker woede wij alle bloot staan. De ruwe steen is het zinnebeeld van den onbeschaafden natuurmensch, die door zijne eigene weldoordachte kundigheden en vlijt-alleen beschaafd kan worden, en tot de volmaaktheid geraken.

< >