Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Jozef II

betekenis & definitie

JOZEF II. Deze verlichte vorst, geboren 13 Maart 1741, overleden 20 Februarij 1793, beval, waarschijnIijk uithoofde van de woelingen en geheime staatkundige kuiperijen van de inwoners der Oostenrijksche Nederlanden, bij eene eigenhandig geschrevene kabinetsorder, van 1 December 1785 (zie BELGIë), dat zich in de hoofdsteden van zijn rijk, niet meer dan drie Loges mogten bevinden, en dat er in die steden waar geen provinciaal bestuur zetelde, ook geene Loges mogten bestaan; dat de lijsten der leden aan het bestuur moesten ingeleverd, en tevens medegedeeld worden, op welke dagen de Loges vergaderden, en welke BB.: telken jare tot reg.: MM.: benoemd waren. Keizer JOZEF dien men beschuldigd heeft van Illuminaatte zijn geweest, was geen Vrijmetselaar. Getrouw aan het systema, dat hij zich gevormd had, om den titel van Reformator (hervormer) te willen verdienen, dien hij als eene soort van eerbewijs aannam, en niet als eene beleediging beschouwde, wilde hij het goede; maar door kortzigtige staatsdienaren misleid, voerde hij nutteloos, onvoorzigtig en onstaatkundig de bijl. Schoon hij zijn doel door de gestrengste middelen zocht te bereiken, om de Vrijmetselarij uit de Oostenrijksche Nederlanden te verbannen, slaagde hij er niet in; want daardoor werden de Vrijmetselaren in de hand gewerkt, waardoor zij ongehinderd konden voortwerken. Zie OOSTENRYK en BELGIë.

< >