HELDMANN, (FREDERIK) Doctor in de Wijsbegeerte, Hoogleeraar aan de Akademie te Bern, was, den 24sten November 1776, geboren in het Frankische dorp Margetshöchheim, aan den Main, en werd in 1803 Hoogleeraar aan de Koninklijke Beijersche Julius-Maximiliaans Universiteit te Würzburg, in het daaropvolgende jaar tevens Professor aan het daar bestaande Gymnasium en Directeur der Koninklijke handelsschool, en in 1807 beroepen als Professor aan de Kantonsschool te Aarau, welke betrekking hij tien jaren lang, tot aan zijne verplaatsing naar Bern, waarnam. Bij gelegenheid eener reize naar Freiburg, in Breisgau, werd hij in 1809, onder het voorzitterschap van den thans overleden Br.: WUCHERER, toenmalig Grootmeester der Badensche Loges, in de Loge Het edele Vooruitzigt, in den eersten, en een jaar later in den tweeden en derden graad der V M aangenomen.
Onder de menigte gebruiken, symbolen en leerstellingen, die hij, zoowel bij zijne aanneming, als bij andere latere oefeningen, had waargenomen, schenen eenige derzelve hem van eenen hoogen ouderdom te zijn, en onder die bezigheden, welke het eerst zijne aandacht trokken, en waaraan hij in het vervolg zijne snipper-uren wilde besteden, bekleedde die der navorsching van den oorsprongen het eigenlijke wezen der Vrijmetselarij eene voorname plaats. Gelukkig vielen hem spoedig FESSLER'S geschriften in handen, en nu werd het hem duidelijk, hoe de zinnebeelden der bouwkunde, in de tegenwoordige Broederschap en in de gebruiken der Christelijke Kerk, konden ingeweven worden, daar dezelve toch van eenen ouden heidenschen oorsprong waren. Bovendien was het, volgens FESSLER'S onwederlegbare bewijzen, en volgens ANDERSON'S Constitutieboek, LAWRIE'S geschiedenis der Vrijmetselarij, en uit de drie oudste oorkonden onwederlegbaar bewezen, dat dezelve onmiddellijk uit de bouwvereenigingen der middeleeuwen voortkwamen, welker leeraars en voorgangers de geleerde monniken van dien tijd waren.
Het eigenlijke doel der Vrijmetselarij meende HELDMAN het naauwkeurigst uit de Maç:. Liturgie en Symbolische leer te moeten afleiden. Daar hij nu in de Loges der verschillende observantiën eenige verscheidenheid had voorgenomen, zoo verzamelde hij de Ritualen van alle Maç:. systema's, en bevond, bij nader onderzoek en vergelijking, dat de Johannesgraden, niettegenstaande eenige weinige afwijkingen, in hun doel nog vrij wel overeenstemden; dat de hoogere graden van deze geheel afweken en verschillend waren, en meer het doel hadden, om dezelve door bijzondere inzigten te misbruiken, Over het wezen en doel der Vrijmetselarij, en omtrent de afstamming der Broederschap met zich zelven eens, deed hij gedurig nasporingen, naar hare vroegere Constitutiën vóór het ontstaan van het nieuw-Engelsche Grootmeesterschap. Toen verscheen een door den Br.:ZSCHOKKE uitgegeven geschrift, Miscellanea voordenieuwste wereldkennis, dat het werk van Br.:KRAUSE over de drie oudste oorkonden der Vrijm. Broederschap bestreed, en met HELDMANN'S gedachten overeenstemde. Bij eenig onderhoud hierover met zijnen vriend ZSCHOKKE, leerden beiden elkander als V.: M.: kennen, van welk tijdstip de V.: M.: altijd, bij hunne zamenkomsten, het hoofdonderwerp hunner gesprekken uitmaakte.
Toen korten tijd daarna eenige hunner voornaamste vrienden, door HELDMANN'S bemiddeling, in het bijzijn ook van den Br. ZSCHOKKE, tot VV.: MM.: te Freiberg, in de Breisgau werden aangenomen, besloot men, om van die gelegenheid gebruik te maken, ten einde eene Loge te Aarau op te rigten. Het moest echter geene gewone Loge zijn, maareenen aan de hoogere aangelegenheden des menschdoms gewijden Tempel, waarom elk Br. zich eerst met het wezen der V.: M.: moest bekend maken, eer de grondsteen tot denzelven gelegd werd. Hiertoe verzamelden zich eenige BB. wekelijks bij den B. HELDMANN, elkander mededeelende, wat zij elke week uit Mag. werken geput hadden, ten einde het oordeel en de meening der overigen hieromtrent te vernemen, ofwel, zij gaven elkander vragen op, die in deze vergaderingen moesten beantwoord worden. Nadat op deze wijze meer dan een jaar verloopen was, verkoos men eindelijk een Gr.
O., waarbij men zich wilde aansluiten. HELDMANN sloeg uit overtuiging het Hamburgsche Engverbondvoor; maar dewijl kortte voren, in 1793, het Zwitsersch Directorium van de gerectificeerde Schotsche V.: M.: weder werkzaam was geworden, zoo besloot men, uit vaderlandsliefde, aan deze Gr. Loge den voorrang te geven, en men liet zich daarom alleen in de Johannesgraden constitueeren. Aan den wensch der BB.:werd voldaan. De Loge bekwam bij hare installatie eene provisioneele constitutie, benevens de Ritualen, en de in de LL\ van het gerectificeerd systema nog geldende oud-Schotsche Mag.-, wet, beide laatste stukken in de Fransche taal. Dadelijk hielden de BB. zich met de beoefening van hun wetboek bezig, en droegen den B. HELDMANN op, hetzelve door te zien, en hen zijne aanmerkingen daaromtrent mede te deelen.
Hij ondervond echter bij nader onderzoek, dat dit wetboek, het maaksel der overheden van de Strikte Observantie was, en, geheel tegen den geest der V.: M.:, eenen despotieken geest ademde, en met den geest der Orde geheel streed.
Tegelijkertijd berigtte Br. ZSCHOKKE, aan wien het nazien der Fransche ritualen was opgedragen, dat die, zoo als het Directorium ze hem had toegezonden, geen goed geheel konden uitmaken, en dat het hem toescheen, dat verscheidene punten der drie eerste graden, veeleer tot de hooge Schotsche graden behoorden. Daar men nu van de nietigheid derzelve overtuigd was, en men besloten had, slechts eene Johannes-Loge op te rigten, zoo konden deze verminkte en vermengde stukken noch hem, noch iemand der BB. behagen. Hij bood dus aan, voor het Directorium eene vrije overzetting der Ritualen te bewerkstelligen, het ontbrekende aan te vullen, en de bij de aanneming en bij bevorderingen het langwijlige der leer in den geest der Vrijmetselarij over te brengen. Nadat beide BB. hunne berigten bij de Loge hadden ingediend, besloot men, om het Directorium eene herziening en verandering der genoemde stukken te verzoeken, en ten einde daarop aan te dringen, besloot men, eenen der Broederen naar Bazel te zenden, en daaraan het Directorium zijne aanmerkingen mede te deelen, welke keuze eenparig op den Br. HELDMANN viel, die zich dan ook, van behoorlijke volmagt voorzien, naar Bazel begaf, en den 20sten November 1811 met het Directorium een Concordaat sloot, waarbij aan de Loge niet alleen eene vrije vertaling der ritualen toegestaan, maar zelfs eene volstrekte onafhankelijkheid verzekerd werd.
Hierop vergaderden de BB.:, op het feest van JOHANNES den Evangelist, voor het eerst in Maç.: stijl, om de opening hunner nieuwe Loge te vieren, in welke HELDMANN steeds een, der eerste posten bekleedde en alle werkzaamheden leidde. De Broederen noemden de Loge aanvankelijk Willem Teil, doch het Directorium vond dezen naam niet zeer geschikt, en verzocht die daarom eenen anderen naam aan te nemen, waarom men besloot, haar de Broedertrouw te noemen.
De werkzaamheid der nieuwe Loge bepaalde zich niet alleen tot den inwendigen arbeid, die wezenlijk schoon en van goede gevolgen was, zoodat zij wel ten voorbeelde van andere kan gesteld worden, maar zij werkte ook zeer weldadig naar buiten, en wist een algemeen belang voor hare aangelegenheden op te wekken, waaromtrent men zich vroeger weinig bekommerde. Het schoonste gedenkteeken van werkzaamheid naar buiten is intusschen het Aagausche gezelschap voor Vaderlandsche Kultuur, dat zich vele verdiensten heeft verworven.
De aanhoudende studie der V.: M.:, hoofdzakelijk in hare Liturgische en symbolische leer, leidde den B. HELDMANN tot menige overdenkingen en opmerkingen, niet alleen over het geschiedkundige, maar hoofdzakelijk ook over den oorsprong der Vrijmetselarij, in welke hij eene tweevoudige betrekking op den mensch vond, eerst als burger der aarde, in betrekking tot andere wezens, en vervolgens als burger der geestenwereld, in kinderlijke betrekking tot den Opperbouwheer. Dit denkbeeld was, gedurende hij den Redenaarspost waarnam, zijne lievelingsstudie. Daardoor werd bij vele BB. de wensch geboren, dat B. HELDMANN tot de uitgave van een werk mogt besluiten, waarin hij het wetenswaardige uit het gebied der V.: M.: mededeelde, en dat niet alleen tot onderrigt der nieuwelingen, maar ook voor oudere BB. welkom konde zijn. Dit deed hij ook, en kondigde in 1816 de uitgave van een handboek aan.
Reeds de aankondiging van dit werk jaagde vele Loges angst aan, dewijl de V.: M.:, zoo als zij toen in de meeste streken behandeld werd, voornamelijk de oud-Schotsche, niet anders, dan eene soort van speelgoed voor kleine kinderen was. Daarom zocht men de uitgave van een zoodanig werk, zooveel mogelijk, te verhinderen. Men verbood den B.:GËDICKE, te Berlijn, de inteekeningslijst op dit werk verder rond te laten gaan, doch juist dit was een aansporing te meer, om zich het werk aan te schaffen.
Daar het werk niet openlijk in den boekhandel verscheen, maar alleen aan Mag.-, inteekenaren werd bezorgd, zoo protesteerde GËDICKE tegen dit verbod bij de Gr. L. de drie Wereldbollen, en zeide, dat hij niet bij magte was, om een dergelijk werk te verhinderen. Men antwoordde hem, dat men zich niet verder met hem omtrent deze zaak wilde inlaten, waarop GËDICKE echter besloot, een werk te laten drukken onder den titel van: Loge-Hierarchie, waarin men veel over de Strikte Observantie en over de willekeurigheden ten deze vindt.
Even als de Moeder-Loge, handelde ook het Directorium te Bazel, op aanleiding van een geschrift, tegen HELDMANN'S boek, ingezonden door eenen zekeren Heer VON BESELER, die zich als SCHRÖDERS opvolger in de Hamburger Gr. L. had genoemd, verlangende het Directorium van de Loge de Broedertrouw te Aarau, waarin HELDMANN redenaar was, dat de leden al hunne geschriften, welke in druk zouden verschijnen, aan eene censuur van dit Directorium moesten doen onderwerpen.
Dewijl juist kort te voren de drukpers in het Kanton Aarau vrij verklaard was, en de Loge de Broedertrouw onafhankelijk van het Directorium was, wilde men zich daaraan niet onderwerpen. Ofschoon men nu den eisch van het Directorium van de hand gewezen had, wilde HELDMANN de BB., door de uitgave van zijn werk, in geene ongelegenheden brengen, en verliet dus vrijwillig de Loge, waarvan hij de eerste grondlegger was geweest. Dit verhinderde nogtans de verschijning van zijn werk niet, dat echter, door zijn beroep naar de Akademie te Bern, eenigen tijd vertraagd werd. Ook bragten eenige, in dezen tijd door hem opgespoorde geschiedkundige bronnen, nog meer vertraging te weeg en deden die het werk te veel uitdijen, zoodat het voor een handboek te groot werd. In plaats daarvan verscheen dus een werk, getiteld: de drie oudste geschiedkundige gedenkteekenen der Duitsche Vrijmetselaars-Broederschap, benevens de grondslagen eener algemeene geschiedenis der Vrijmetselarij, Aarau 1819. Hierop zag ten zelfden jare te Bern het licht: Acacia-Bloesems uit Zwitserland, 1e. Jaargang, hetwelk jaarlijks werd voortgezet, en waarin hij stelselmatig die artikels behandelde, welke anders voor zijn handboek bestemd waren.
Beide werken waren alleen voor VV.: MM.:bestemd; daar echter alles, wat het groote werk betreft, op de geschiedenis betrekking had, besloot hij, dit openlijk in den boekhandel te doen. De tweede aflevering der Acacia-Bloesems verscheen te gelijk met de derde.
Br.:HELDMANN schijnt tot die weinige BB.:, te behooren, welke de kunstoorkonden van B. KRAUSE wel verstaan en begrepen hebben, vooral, wat de ontwikkeling der waarheden en grondstellingen over het wezen en de bestemming der Vrijmetselarij en der Vrijmetselaars-Broederschap betreft. Bij zulk eene overeenstemming van HELDMANN met KRAUSE'S hoofdbegrippen kon het ook niet anders zijn, of de eerste moest door den laatsten gunstig beoordeeld worden. Toen KRAUSE voor het eerst in zijne Logevoordragten op hervorming aandrong, liet hij echter elke Loge ongehinderd werken, trachtte zich geene partij te vormen, maar liet alles, wat hij schreef, aan het oordeel der Broederschap over. Hij schold niet, wanneer hij gescholden werd; hij zweeg, wanneer men hem met ondank beloonde, en verdubbelde zijne vlijt ter eere en ten beste der Broederschap.