Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Frederik II

betekenis & definitie

FREDERIK II. Het is genoeg bekend, en op nieuw door de levensbeschrijving van FREDERIK den Grooten als Vrijmetselaar, voor alle medeleden des verbonds uitvoerig bewezen, dat Pruissens groote held het besluit in Holland opvatte, om Vrijmetselaar te worden. In de maand Julij 1738 kwam hij namelijk met zijnen vader, den toen regerenden Koning FREDERIK WILLEM I, en de Prinsen van Anhalt-Dessau en Holstein-Beck, den Graaf VON DER LIPPE BUCKERURG, en verscheidene andere voorname Heeren, van Middagten, over Zutphen, naar het Loo, om den Prins van Oranje en diens gemalin, FREDERIK WILLEMS nicht, een bezoek te geven, welligt ook, om nog eenige aangelegenheden nopens de nalatenschap van WILLEM III te regelen. Toen zij aan tafel zaten, liet Koning FREDERIK WILLEM I, zich met hevigheid uit tegen het verbond der Vrijmetselaren, die hem als Atheïsten en ketters afgemaald waren. Toen de regerende Graaf VON DER LIPPE, die als Vrijmetselaar bekend stond, de Orde openlijk verdedigde, en zulks met kracht deed, ontkiemde in FREDERIKS borst de wensch, om ook Vrijmetselaar te worden, en nog dienzelfden dag gaf hij zijne begeerte te kennen aan dien verdediger des verbonds, die ook door bemiddeling eens Broeders, den Baron VON ALBEDYLL, in Hanover (daar hij zelf in Engeland aangenomen, en met den stand der Vrijmetselarij in Duitschland niet bekend was), den wensch des Kroonprins ten uitvoer bragt.

Wie de betrekking kende tusschen den Kroonprins en zijnen vader, die geene tegenspraak dulde, en ongaarne tegenkantingen ondervond of aanhoorde, had veelligt tot het vermoeden aanleiding kunnen krijgen, dat juist de tegenovergestelde inzigten des Konings voor den Kroonprins eene bijzondere beweegrede tot de niet aanneming zouden geweest zijn. Maar FREDERIK de Groote wide anders beoordeeld zijn; hij, die zich met zijnen doorluchtigen en voorwaarts strevenden geest blindeling aan den wil zijns vaders moest onderwerpen, zonder eenig woord tot zijnen regtvaardiging te kunnen inbrengen; die jegens zijnen vader geheel onderwerping was, schatte in den Graaf VON DER LIPPE den mannelijken moed, de waarheidsliefde en de vrijmoedigheid zeer hoog, en verkreeg daardoor de overtuiging, dat een zoo edel man ook eene goede zaak moest voorstaan. De nacht van den 14den op den 15den Augustus 1738, toen de Kroonprins met zijnen vader in Brunswijk wilde zijn, werd tot de aanneming bepaald, en de eerste Hamburger Loge, (die in den jare 1740 den naam van Absalom aannam), waartoe de Baron VON ALBEDYLL behoorde, zond de afgevaardigden VON OBERG, LÖWEN en BIELFELD, bij welke zich nog de Graven VON DER LIPPE en VON KIELMANSEGGE en de Baron VON ABEDYLL bevonden, en voltrokken de aanneming in de drie graden, op uitdrukkelijken wensch des Kroonprinsen, met alle ceremoniën. Op de reis van Hamburg naar Brunswijk voerden de afgevaardigde BB, Baronnen VON BIELFELD, OBERG en LÖWEN, een grooten koffer met zich, waarin zich de noodige werktuigen, meubelen, enz. bevonden. Uit hoofde van dezen koffer moesten zij, om onaangenaamheden te ontgaan, bij het doorzoeken hunner bagaadje door de kommiesen, en ten einde nadeelige vermoedens te ontgaan, zich voor kwakzalvers uitgeven. Deze stad werd met opzet gekozen, eensdeels, omdat men daartoe VV MM van Hamburg wilde doen komen, en anderdeels, omdat tegen het bepaalde tijdstip aldaar mis of jaarmarkt zoude gehouden worden, welke eene menigte vreemdelingen daarheen lokte; door welke omstandigheid men hoopte, de geheele zaak te bedekken voor den Koning, die hen alle, als de zaak hem bekend ware geworden, zeker niet zeer zoetsappig behandeld zoude hebben.

In den aanvang moest de Kroonprins zijne aanneming in de Orde zeer geheim houden, om des Konings argwaan niet op te wekken; dus werden op het Slot Rhijnsberg, waarheen de Kroonprins de Hamburger Broeders VON OBERG en BIELFELD ontboden had, vele vergaderingen naar Maçonniek gebruik gehouden. Reeds op den 2den Junij 1740, vier dagen na zijne troonsbeklimming, verklaarde de Koning openlijk, dat hij Vrijmetselaar was, hield tien dagen later, op het Koninklijk Slot te Charlottenburg, eene Loge, waarin bij zelf den hamer voerde, en den Prins WILHELM van Pruissen (oudste broeder des Konings), den Markgraaf KAREL, den Hertog van Holstein-Beck en den Kapitein VON MÖLLENDORF, in de beide eerste graden aannam. Deze d heette Loge Première. De voornaamste Leden dezer d worden zelfs in profü werken van dien tijd opgegeven, en wel in de volgende bewoordingen: ‘Al dadelijk bij den aanvang werden van de Medeleden derzelve te Berlijn de navolgende bekend gemaakt. De Graven VON WARTENSLEBEN, VON TRUCHSESS, VON WALDBURG, de Heeren VON QUEIST, VON KAISERLING, VON KNOBELSDORF, Geheimraad JORDAN, VON MÖLLENDORF en FREDERSDORF.’ Opmerkelijk is het, dat het meerderdeel der genoemde personen behoorden tot diegenen, welke, tijdens 's Prinsen verbanning van het Hof zijns vaders, zijn stil en afgezonderd leven te Ruppin, en later te Rhijnsberg, met hem deelden, en op zeer vertrouwden voet met hem omgingen, zoodat men die personen als zijne gunstelingen kon aanmerken, gelijk er dan ook geen onder is, die niet, na de troonsbestijging van den Kroonprins, spoedig tot eer, aanzien en groote posten klom. Vele dezer personen werden later tot de gewigtigste diplomatieke zendingen gebruikt; andere, in hooge krijgsambten geplaatst, deden hunnen naam op de slagvelden van de Silezische en zevenjarige oorlogen schitteren, terwijl eindelijk het laatste gedeelte hunner met gewigtige burgerlijke ambten werd begiftigd.

Om dit ons gevoelen met een enkel woord te staven, daar wij, tot ons leedwezen, om het bestek, buiten staat zijn den levensloop van al de hier genoemden in de Pruissische geschiedenis te volgen, zullen wij een' der personen aanhalen, welke, onder de genoemde, de minst verhevene maatschappelijke betrekkingen vervulde, namelijk, den Heer FREDERSDORF, die toen 's Konings Kamerdienaar was. FREDERSDORF, in de laatste jaren 's Prinsen liefste Kamerdienaar, werd dadelijk na de troonsbestijging tot eersten Koninklijken Kamerdienaar benoemd, en hem eene Ridderlijke Heerlijkheid van 20,000 rijksdaalders geschonken. In de daaropvolgende maand September benoemde hem de Koning tot Geheim-Kamerheer en Opper-Thesaurier.Later hield de Koning nog vele Loges in het Slot te Berlijn, in Charlottenburg en Rhijnsberg, en voltrok in November 1740 in zijne kamer de aanneming zijns zwagers, den regerenden Markgraaf van Bayreuth. Den 13den December 1740 werd, met toestemming des Konings, de eerste Loge in Berlijn, onder den naam: de drie Wereldbollen, ingewijd, en verklaarde hij zich tot Grootmeester der Orde, en van dezen tijd afhield de Maçonnieke werkzaamheid van FREDERIK II, door zijne gewigtige staats- en krijgsaangelegenheden, meer en meer op. De voorname oorzaak tot zijne geheele terugtrekking lag echter in de volgende gebeurtenis.

Toen FREDERIK Silezië veroverd had, moest hij ook trachten dat land te behouden, en zijne overige provinciën te dekken. Om dit oogmerk te bereiken, was het noodig de oude vestingen te verbeteren en er nieuwe aan te leggen. De Koning droeg de uitvoering hiervan op aan den Generaal WALLRAVE, een' zijner bekwaamste Ingenieurs. In het bijzonder werd de vesting Neisse versterkt door eenige forten, en door mijnen, die haar tot op een kwartieruurs afstands omgaven; want zij was de grensvesting tegen Oostenrijk. Die zelfde Generaal WALLRAVE, die een lieveling des Vorsten en Medelid der L was, in welke zijn Koning als R M voorzat, was, door goud verblind, met Prins KAUNITZ te Weenen in briefwisseling getreden, en wilde het plan van de vesting Neisse, van de ligging der mijnen, en van derzelver verbinding met de werken, aan het Oostenrijksche Kabinet verkoopen. De onderhandelingen echter werden niet voorzigtig genoeg voortgezet; de Postmeester-Generaal kreeg argwaan, en gaf den Koning berigt.

Toen nu weder een brief van WALLRAVE verzonden zoude worden, werd deze aan den Koning gebragt. FREDERIK brak dien open, en de misdaad stond klaar voor zijne oogen. Hij zag zich aan zijne vijanden verraden; verraden door zijnen gunsteling; door een Medelid zijner L, die slechts uit 24 leden bestond, op welker trouw, liefde en verknochtheid hij, krachtens zijn' helderzienden blik, onwrikbaar gebouwd had. Hij zag zich verraden en verkocht als Koning, vriend en B, en in de treurige noodzakelijkheid gebragt, hem, dien hij met weldaden overladen en als B omarmd had, als landverrader te straffen. Langen tijd overlegde FREDERIK, totdat hij een besluit nam, tot hetwelk slechts de echte V M in staat is, die, voor zoo verre het den mensch gegund is, den O B H der wereld tracht na te streven. Hij riep eene L bijeen, in welke hij met geestdrift en vuur op eene leerzame wijze sprak over de pligten, welke de echte V M, zoowel jegens de O, zijne Broeders, als ook jegens het Vaderland moet vervullen.

Bij het einde dezer ernstige en indrukmakende redevoering, werd zijn toon ernstig, en zijne woorden deden allen verwonderd staan. De diep gekrenkte Vorst verhief zich van zijnen zetel en sprak: ‘Een der hier vergaderde BB heeft op eene zware, ja, doodschuldige wijze gezondigd tegen de wetten der O, tegen zijn' pligt, tegen den Staat, zijn' eed en zijne trouw en dankbaarheid jegens mij, als voorzittend MD en als zijn' Koning. Als Koning wil ik het niet weten, als regerend M het hem vergeven, als B bied ik hem de hand, om hem van zijnenval weder op te rigten, en als mensch wil ik hetgene geschied is, vergeten. Ik verlang slechts, dat hij zijne misdaad hier bekenne, dat hij in zich zelven keeren en zich zal beteren; in dit geval blijft alles onder ons, en nimmer zal hiervan weder melding gemaakt worden. Zwijgt hij echter, en neemt hij de hem aangebodene vergiffenis niet aan, zoo moet ik als M hem bekend maken, dat ik genoodzaakt zal zijn, de L voor altijd te verlaten, en, als Heer en Koning, als eerste Ambtenaar van den Staat, hem aan de uitspraak der wetten over te geven.’ Ontroerd zagen de leden der Vergadering elkander aan. Niemand kon zich de schrikbarende woorden des Konings verklaren; zelfs WALLRAVE vermoedde niet, dat zijn verraad ontdekt en die op hem gemunt waren.

Na eene poos herhaalde de Koning dezelfde woorden. Alle zwegen. FREDERIK sprak ten derden male. Alle waren verstomd. In de oogen van den grooten Koning blonken tranen. Hij sprak verder: ‘Als V M heb ik mijnen pligt vervuld; ik ontwaar echter, dat onder dit kleine aantal geen V M's gevoel heerscht, dat eed, pligt, trouw noch erkentelijkheid in staat zijn menschen te boeijen, en het alvermogen der hartstogten te beteugelen. Zoo doende sluit ik dan heden en voor altoos deze L; nooit zal ik den M weder voeren!’ Plegtig sloot FREDERIK, volgens V M's gebruik, de L, en legde, tot in zijn binnenste bewogen en met ontbloot hoofd, den M op het altaar voor altoos neder.

In het voorvertrek eischte de Koning den Generaal WALLRAVE den degen af; liet hem in arrest brengen, en later zijn proces opmaken. Hij werd tot streng en levenslang vesting-arrest veroordeeld, en naar eene door hem zelven gebouwde gevangenis gevoerd. WALLRAVE moest namelijk vroeger op 's Konings bevel, te Maagdeburg in een Fort eene gevangenis bouwen. Deze gevangenis moest voor een' Staatsmisdadiger dienen, en zoodanig ingerigt zijn, dat het onmogelijk ware, daaruit te ontkomen, of zich daarin om te brengen. De wanden en de grond waren opgevuld en met zwart laken overtrokken, zoodat men zich niet eens door stooten konde kwetsen. WALLRAVE leefde hier zeven jaar zonder licht (want slechts eene kleine schemering viel van boven neêr), zonder schrijfbehoeften of boeken, aan zich zelven en aan het scherpknagende gevoel van naberouw overgelaten.

Geen mensch mogt bij hem toegelaten worden, en zelfs de Officier die hem het voedsel bragt, dat zoodanig voor hem toebereid was, dat hij het zonder lepel, mes en vork nuttigen konde, mogt geen woord met hem wisselen. Na verloop van zeven jaar, verkreeg hij, op 's Konings last, eene betere gevangenis, met een klein tuintje, waarin hij lucht konde scheppen en zich beweging verschaffen. De overige omstandigheden bleven nogtans dezelfde. WALLRAVE zat hier tot aan zijnen dood, afgescheiden van de wereld der levenden. Eens waagde hij het, door den 88sten Psalm, om bevrijding uit zijnen kerker te smeeken, waarop de Monarch hem met den 101sten Psalm antwoordde.

Van den tijd af, dat FREDERIK II gedwongen was, het strafambt tegen eenen B op zich te nemen, kon hij niet langer Medelid zijn, en dit alleen was de oorzaak, waarom de groote Koning en menschenvriend de L-Vergadering niet meer bezocht.

Doch de Koning vereerde de O tot aan zijnen dood; want hij was overtuigd, dat de Medeleden der O met liefde, trouw en verknochtheid aan hunnen Koning en aan hun vaderland waren gehecht.

Deze daadzaak wordt, wel is waar, tegengesproken door sommigen, en vooral door hen, die aan de Loge de drie Wereldbollen, als eene oorspronkelijk door den Koning gestichtte L, een groot overwigt en aanzien wenschten te verschaffen; maar de waarschijnlijkheid pleit er voor. Behalve de voormelde bewijzen zijner op eens bekoelde belangstelling in de Orde, en zijne persoonlijke voorzitting als reg M en bestuurde in wij dingen, is WALLRAVE, van wien hier boven gesproken wordt, bekend in de geschiedenis als zeer in aanzien bij FREDERIK. Bij diens komst tot den troon was WALLRAVE slechts Kolonel der Genie; na het innemen der vesting Brieg echter (4 Mei 1741) werd hij tot Generaal-Majoor bij dat wapen bevorderd, en niet lang daarna (vóór 29 Maart, 1742) tot Chef van het toen opgerigte regement pioniers, Generaal en Chef van het corps Koninklijke Pruissische ingenieurs, Kommandant der vesting Neisse en Directeur des vestingbouws te Neisse en Brieg benoemd. Daar den Koning meer dan eens medegedeeld werd, dat Oostenrijk het oogmerk had, om in zijn land te vallen, hetzij langs de grensvestingen van Oud-Pruissen, of wel het oog had geslagen op zijne Silezische vestingen, zoo droeg hij den Generaal WALLRAVE onder anderen op, de werken van Maagdeburg, Wezel, Brieg en Neisse te volmaken en die van Stettin aan te leggen. Wij vinden dan ook de plegtigheden in het breede vermeld, waarmede op den 29sten Maart 1742, te Neisse de algemeene herziening en verbetering der vestingwerken begonnen werd, en ook die, waarmede de Koning in persoon, op den 30sten Maart 1743, den eersten steen legde tot het Fort Pruissen, dat WALLRAVE daar aan zou leggen (gelijk hij er ook een van denzelfden naam te Stettin heeft aangelegd). Doordien nu WALLRAVE de meeste vestingen hersteld of aangelegd had, was er niemand in Pruissen, die Oostenrijk vollediger narigten daaromtrent kon geven.

Hij was dus een man van groot gewigt voor Oostenrijk; en wanneer men nu bedenkt, dat, gedurende de verschillende oorlogen tusschen Pruissen en Oostenrijk, menschen uit de hoogste standen het van zich konden verkrijgen, om zich tot handlangers en werktuigen van den vijand te laten gebruiken; dat men almede van beide zijden niet altijd even kiesch was in de keuze der middelen, om elkander nadeel toe te brengen, ja dat men het meer dan eens toelegde op FREDERIKS leven, en daartoe zelfs een' Kamerdienaar omkocht, die den Koning vergif in een' kop chocolade aanbood, dan zal men wel kunnen begrijpen, dat er pogingen werden aangewend, om een' persoon te winnen, die zoo vele en alles afdoende inlichtingen kon geven. Bij al het aangevoerde zou het echter eene vooronderstelling blijven, en niets meer, wanneer de schriften van dien tijd, hoewel dan ook gedeeltelijk, daar niet in te gemoet kwamen.

Wij vinden dan geboekstaafd, dat de Generaal WALLRAVE, in Februarij 1748, gearresteerd en vervolgens naar Maagdeburg vervoerd werd, zijnde tot eene levenslange gevangenis aldaar veroordeeld. Wel is waar (en de waarheidsliefde noopt ons, dit niet met stilzwijgen voorbij te gaan), dat twee schrijvers als oorzaak opgeven, dat dit was uit hoofde van gepleegde ontrouw in zijne directie van den vestingbouw, waarin hij het land met 40,000 rijksdaalders zoude hebben benadeeld; maar hier tegenover staat de getuigenis van een anderen schrijver (Vie de FREDERIC II, Roi de Prusse, Strasbourg 1788, 8o., T. VI., Suppl. pag. 233.), die, gelijk uit zijn geheele werk blijkt, eenigzins beter ingelicht schijnt. Deze schrijver zegt, na de vermelding van WALLRAVE'S vervoer naar Maagdeburg, dat hij de plannen der forten en operatiën, die de Koning hem toevertrouwd had, aan den vijand had gezonden, maar dat zijne brieven onderschept en aan den Koning overgeleverd werden; dat FREDERIK hem had doen komen, hem zijne trouweloosheid verweten, en hem had toegevoegd, dat hij, alles bekennende, volkomene vergiffenis zoude erlangen; en verder, dat WALLRAVE hardnekkig bleef ontkennen; maar dat de Koning hem toen zijne eigene brieven toonde, waarop WALLRAVE verplet aan 's Konings voeten viel, en om genade smeekte; doch dat de Koning daarop zeide, dat het thans te laat was en hem liet wegvoeren. Wel is waar, die schrijver zegt, dat WALLRAVE door eene bijzit verraden werd. Deze omstandigheid kan echter evenzeer waar zijn; zij kan de eerste geweest zijn, die dit berigt aan den Postmeester Generaal bragt en kan alzoo het eerste spoor aangewezen hebben.

Na het aangevoerde meenen wij te kunnen besluiten, dat het medegedeelde, hoewel eenigzins gekleurd, waarheid behelst. Wij zagen, dat Generaal WALLRAVE in 's Konings gunst en vertrouwen deelde, en dat deze door onderscheidene schrijvers, hoewel dan ook op verschillende wijzen, van ontrouw beschuldigd wordt. Doch deze tegenstrijdigheid moest uit den aard der zaak zelve geboren worden, en geeft nog meer grond, om de waarheid der daadzaak te gelooven. Het gewigtige van den persoon, het geruchtmakende der zaak, en ook de geheime plaats, waar die was voorgevallen, en die het onmogelijk maakte, dat de geheele waarheid ter oore van het publiek kwam; dit alles moest natuurlijk aanleiding geven tot vele en vreemdsoortige gissingen, zoo als dan ook een schrijver het bestaan van vele gissingen deswege bevestigt.

FREDERIK II werd dus de grondlegger der eerste Loge in Pruissen, en, voor geheel Duitschland, de magtigste beschermer der van vele zijden verdachte Vrijmetselaars-Broederschap, en de Duitsche Broeders vierden, na het honderdjarig bestaan hunner Groote Loge, in 1840 hiervan nog de plegtige gedachtenis. Zij lieten bij die gelegenheid eene medaille ter gedachtenis van deze gebeurtenis vervaardigen.

Deze medaille vertoont aan de eene zijde het borstbeeld des Konings, in toenmalige krijgmanskleeding, met den band van Reg M omhangen; op de keerzijde ziet men een' ingelegden vloer en eene gordijn, op welke de Pruissische adelaar boven het wapen der drie Wereldbollen zweeft; boven de gordijn zijn de stralen van het daarachter geplaatste licht zigtbaar. De Latijnsche spreuken vermelden hem als stichter der V M in Pruissen en de viering van het eeuwfeest.

Bij het openen en sluiten werd dezelfde M gebezigd, welke door FREDERIK den Grooten was gebruikt, tijdens hij als Reg M de werkzaamheden zijner L bestuurde. Ook het door hem gedragen schootsvel was aanwezig, terwijl ook later de Loge Horus, te Breslau, aan die der drie Wereldbollen het zwaard schonk, dat bij de aanneming van dien vorstelijken Br was gebruikt.

Tot een klaar bewijs voor eene vroeger te Berlijn bestaan hebbende afzonderlijke Loge onder het onmiddelijk bestuur des Konings, en welke zich Loge Noble of Loge Première noemde, en waaruit reeds dadelijk is op te maken, dat zij uit de voornaamste personen bestond, moge dienen, dat de L de drie Wereldbollen, zelve in hare geschiedenis (Berlijn 1840) opgeeft, dat zij op den 14den Februarij 1743 had besloten, om den Graaf GOTTER schriftelijk te verzoeken, haar te willen onderrigten, of het waar was, wat men verhaalde, namelijk, dat op den 30sten Januarij, op bevel van den Koning, eene vereeniging van Vrijmetselaars had plaats gevonden, en dat daarbij slechts aan zekere daartoe uitverkoren BB den toegang vergund was, terwijl er bijgevoegd wordt, dat er in de notulen niets naders wordt gevonden, nopens den uitslag dier zaak, dan alleen, dat dit schrijven op den 21sten Februarij bewerkstelligd, en door eene deputatie, bestaande uit den Reg M, benevens twee BBD, was overhandigd geworden. Bovendien blijkt het, dat de L de drie Wereldbollen, in hare vergadering van 23 Mei 1743, besloten heeft, de Byoux der LogeNoble voor omstreeks 200 thalers (f 360, -) te koopen.

FREDERIK, dit is bekend, vraagde eens den sterrekundige MAUPERTUIS, wat de Differentiaal-rekening was. Deze gaf den Koning nu eene oppervlakkige verklaring, waarmede FREDERIK niet tevreden was, en eene meer grondige uitlegging vorderde, waarop de wiskundige ten antwoord gaf: ‘Sire! hiertoe zie ik geene kans; de hoogere wiskunde is even, als het geheim der VV MM; door verhalen leert men dit niet kennen; men moet zich doen inwijden, om het geheel te kunnen bevatten,’ hierop hernam de Koning glimlagchend: ‘Dan zal ik de hoogere wiskunde niet leeren; want ik zie het aan mij-zelf, dat de inwijding niet elks zaak is.’ Op den 7den Februarij 1778, antwoordde FREDERIK op de inlevering van eene teekenpl der L Royale York, door een kabinetschrijven, dat eindigde met de woorden: ‘Dat hij altijd belang zoude hechten aan eene vereeniging, die haren hoogsten roem stelt in het onvermoeid en onafgebroken verbreiden van alle deugden, die den regtschapen man en den goeden burger versieren.’ In het gouden boek van den Hoogen Raad van den 33sten graad, in Frankrijk (1808), bladz. 7, staat: ‘dat FREDERIK II, op den lsten Mei 1786, de hooge graden en Maçonniekeconstitutiën van het oude stelsel had doen herzien; dat hij acht graden had gevoegd bij de 25, welke reeds in Pruissen bestonden; dat hij een' Hoogen Raad voor de 33 graden had gesticht, en in persoon, ten dienste van dezen, een reglement in 18 artikels had opgesteld.’ Dit alles is nogtans verdicht. FREDERIK hield zich op dat tijdstip volstrekt niet meer bezig met de V M, uit welke hij zich reeds ruim veertig jaren te voren had teruggetrokken. Buitendien had hij nooit anders gearbeid, dan in de drie eerste graden, en spotte met de hoogere, zoo als hij dan ook, op den 2den Julij 1786, tot zijn' geneesheer Prof. ZIMMERMANN had gezegd: ‘Alchymie en Theurgie hebben thans hunnen zetel in de V M opgeslagen; ik bespot deze dwaasheden.’ Op den 24sten Januarij 1712 geboren, overleed hij op den 17den Augustus 1786.

< >