Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Alfred de Groote

betekenis & definitie

ALFRED DE GROOTE, Koning der Angelsaksers van 872-900. Hij begunstigde ongemeen alle kunsten en wetenschappen, gelijk ook de Bouwlieden, door welke hij, onder zijne regering, gansche steden en sloten, burgten en kloosters in Brittanje deed bouwen. Ook stichtte hij te Oxford vier collegiën of scholen, eene voor de Godgeleerdheid, eene voor de taalkunde en Rhetorica, een derde voor de logica, arithmetica en muziek, en een vierde voor de wiskunde en sterrekunde, uit welke scholen later de Universiteit ontstaan is.

< >