Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

EGYPTE

betekenis & definitie

EGYPTE. Even duister, als het met dat land en deszelfs bewoners tegenwoordig overal ten opzigte der beschaving en verlichting uitziet, in dezelfde mate schitterde dit gedeelte van Afrika reeds voor meer dan 3000 jaren als de zetel van vele kunsten en wetenschappen, die aan de latere volken tot grondslag van het uitbreiden hunner kundigheden hebben gediend. Het waren echter alleen de verschillende klassen van de ingewijden in de mysteriën, voor welke in Egypte de kennis dier kunsten en wetenschappen toegankelijk waren. Volgens de meening van vele geschiedschrijvers stammen de Eleusinische geheimen (zie dat Art.) in Griekenland van deze af, en zelfs zijn er veel Maçonnieke schrijvers, die aannemen dat de oorsprong der tegenwoordige V M in de Egypt. mysteriën gelegen is.

De ingewijden waren in zeven graden of klassen verdeeld, en kwamen aldus trapsgewijze tot de verschillende kundigheden, in die mysteriën geleerd. Zij moesten zich zoowel bij hunne inwijding, als bij den overgang van de eene klasse tot de andere, aan de hardste proeven onderwerpen. Het gedrag van eenen ingewijde in de laagste klassen diende den opperhoofden tot rigtsnoer, om hem naar gelang te bevorderen, of te laten staan op het punt, dat hij reeds had bereikt.

In den eersten graad verkreeg de ingewijde den naam van Pastophoros, en ontving hij onderrigt in de symbolische taal, het hieroglyphenschrift, de beginselen der natuurleer, der genees- en ontleedkunde. De priester der tweede klasse heette Neocoris, en werd geleid tot de kennis der wis- en bouwkunde. In de derde, Melanophoros genoemd, ging hij over tot de verhevener mysteriën; hij werd alsdan onderwezen in de zedekunde, in het geloof aan een leven na den dood, in de wetgeving, in de grondslagen der geschiedenis, der sterre- en aardrijkskunde, en eindelijk in de welsprekendheid. In de vierde klasse gekomen, en Kistophoros genoemd, keerde de ingewijde voor het eerst weder in het profane leven terug, terwijl hij tot hiertoe in het geheime en onderaardsche gebouw der mysteriën had geleefd. Hij werd nu verklaarder der wetten en regter van het volk, verkreeg toegang tot den Koning, en moest zich in al de verschillende onderdeelen der wijsbegeerte oefenen. De vijfde klasse, of de Balahata, onderwees hare medeleden de scheikunde.

In de zesde werd de bevorderde Astronomos genoemd, en in de hoogere wiskundige wetenschappen onderwezen. In de zevende en laatste klasse eindelijk werd de Priester Propheta of Saphenath Paneach (een man die de geheimenissen kent), genoemd, en kreeg hij kennis van al de mysteriën; alle geheimen werden hem medegedeeld, zonder dat hem iets verborgen bleef.

Van het oogenblik, dat de Kandidaat ter inwijding ingeleid werd, mogt hij geen' wijn drinken, tot hij daartoe in een hoogeren graad verlof bekwam; hij moest, gedurende eenige maanden in een onderaardsch hol verblijven, en zich aan overdenkingen overgeven; hij moest verder een' eed van trouw en geheimhouding doen, bij welke de zon, maan en sterren als getuigen werden aangeroepen. Hierna ontving hij het herkenningswoord (Amoun, d.i. zwijg), en werd hem eene soort van puntige muts opgezet; zijne heupen werden omgord met eene soort van kleedingstuk, Xylon genaamd; om den hals droeg hij een kraag, die glad op de borst sloot, en van nu af moest hij op zijne beurt eene der poorten bewaken. Vóór zijne verdere bevordering moest hij streng vasten, waarna hij zich door keur van spijzen mogt verkwikken. Hij werd uitgelokt, om zich aan zingenot over te geven; weerstond hij die aanloksels, dan werd hij gewasschen, en na eene zware proef met slangen werd hij tusschen twee hooge zuilen gevoerd, waar hij den graad ontving. De derde graad, de poorten van den dood genaamd, werd den Kandidaat eenigen tijd daarna gegeven. Men voerde hem in een vertrek, dat vol was van lijken, op verschillende wijze gebalsemd, terwijl al de muren behangen waren met gelijksoortige afbeeldingen.

In het midden stond de kist van OSIRIS, die nog, uithoofde zijner verstikking, met bloed bedekt was. Men vraagde den aannemeling, of hij deel had genomen, aan den moord van zijnen heer, en voerde hem, als hij dit had ontkend, in eene zaal, waar al de aanwezigen in rouwgewaad waren gekleed. De Koning-zelf, die deze inwijding steeds bijwoonde, zeide hem op een vriendelijken toon, dat hij de kroon, welke hij hem toereikte, zoude aannemen, als hij geloofde, de verdere proeven niet te kunnen doorstaan. De aannemeling wierp die echter, tot bewijs zijner volharding, weg, en trad dien met voeten. Dadelijk schreeuwde de Koning: beleediging, wraak, hief eene offerbijl op, en sloeg den aannemeling daarmede zachtkens op het hoofd. Twee priesters vatteden hem aan, wierpen hem neder, omzwachtelden hem met banden, en bragten hem naar eene plaats, waar boven den ingang stond geschreven: heiligdom der geesten, en uit welke plaats hem, bij het openen van den ingang, donder en bliksem tegensloegen.

Hier werd hij streng onderzocht omtrent zijnen levenswandel, en veroordeeld daar te blijven, de zwachtels werden los gemaakt, en werd hem onder anderen ingescherpt, nooit naar bloed te dorsten, zijne medebroeders in levensgevaar steeds bij te springen, en te hopen op eene opstanding der dooden en een toekomstig oordeel. Op deze plaats bleef hij gewoonlijk anderhalf jaar, en wanneer hij geene geschiktheid bezat voor de verdere wetenschappen, levenslang.

Voor zijne inwijding in den vierden graad, de slag der geesten, kwam een Priester tot hem, groette hem vriendelijk, zeide hem, dat hij mede moest gaan, en gaf hem een zwaard en schild. Zij traden door donkere gangen, waar zich eensklaps schrikbarende gedaanten met fakkels en slangen aan hem vertoonden en hem aangrepen; zijn geleider ried hem, zich dapper te verdedigen en alle gevaren te verachten. Hij werd echter overwonnen en geblinddoekt, waarna men hem een strik om den hals bond. Men sleepte hem naar de zaal, waar hij bevorderd zou worden, waarop zijne overwinnaars verdwenen. Geheel uitgeput werd hij naar binnen gedragen; men hergaf hem het gezigt, en hij bevond zich in eene schoone en rijk versierde zaal, waar zich met de andere priesters ook het opperhoofd (Demiurgos) en de Koning bevonden. Zij droegen alle een ordeteeken (Alydei genaamd, van Uk^Seia, waarheid).

Een der ambtenaren wenschte hem met zijn voornemen geluk, maar verwittigde hem, dat hij nog meer proeven moest ondergaan. Nadat hij een' bitteren drank had gedronken, gaf men hem het schild van ISIS, (der Grieken MINERVA), deed hem de laarzen van ANUBIS aan (gelijk staande met MERCURIUS), een' mantel met eene kap om, en gaf hem eindelijk een zwaard. Hierna ontving hij den last, een persoon, die zich in een nabijzijnd hol bevond, het hoofd af te houwen en aan den Koning te brengen. In dat hol was eene zeer schoone vrouw, die levend scheen, doch dat slechts eene pop was, op het kunstigst uit fijne blazen en vellen vervaardigd. Wanneer de Kandidaat aan dien last had voldaan, dan prezen hem de opperhoofden, en verhaalden hem, dat hij het hoofd had afgeslagen van GORGO (de Egyptische naam van MEDUSA), die gehuwd was geweest met TYPHON, en aanleiding had gegeven tot den moord van OSIRIS. Men zeide hem, dat hij aanhoudend de wreker van het kwaad moest zijn, en veroorloofde hem, voortdurend de ontvangen kleeding te dragen.

Zijn naam werd ingeschreven in een boek, dat al de regters des lands bevatte. Hij ontving alle wetboeken des lands, en een ordeteeken, dat hij slechts in dien graad, of in de stad Saës mogt dragen, en hetwelk Isis (of Minerva) in de gedaante van eenen uil voorstelde. Men geef hem hiervan de volgende verklaring.

Bij zijne geboorte is de mensch zoo blind als een uil, maar door beproeving en wijsbegeerte wordt hij mensch. De helm beteekende den hoogsten graad der wijsheid; het hoofd van GORGO het onderdrukken der hartstogten; het schild de bescherming tegen spotternijen; de zuil de standvastigheid. De kruik duidde op de zucht naar wetenschappen; de koker met pijlen op de welsprekendheid; de lans was de overreding in de verte, nademaal men door zijnen goeden naam anderen kon overwinnen; de palm- en olijftakken beteekenden den vrede.

Eene zoodanige vergadering werd Pyxon geheeten, en de ingewijde begon thans de Ammanische taal te beoefenen, welke de geheiligde was, doch welker beginselen thans medegedeeld werden, omdat hij thans bijna op het punt was, al de geheimen te leeren kennen.

De priester der vierde klasse kon zijne bevordering tot de vijfde (Balahate) vorderen, zonder dat men hem die toelating mogt weigeren. De Kandidaat werd naar de plaats der bijeenkomst gebragt, waar hij door alle medeleden ontvangen en in de zaal geleid werd. Alstoen werd er eene soort van schouwspel vertoond, dat hij slechts moest aanzien, en van hetwelk men hem op het laatst de verklaring mededeelde. Een persoon, aangeduid onder den naam van ORUS, ging, verzeld door eenige Balahaten, die alle fakkels droegen, in de zaal rond, terwijl zij naar iets schenen te zoeken. Eindelijk trok ORUS zijn zwaard. Men bemerkte toen in een hol, daar vlammen uitsloegen, TYPHON, geheel treurig, als een moordenaar zitten.

ORUS naderde hem. TYPHON stond echter op en vertoonde zich in eene verschrikkelijke gedaante, honderd koppen zaten op zijne schouders. Zijn geheel lijf was met schubben bedekt, en zijne armen hadden eene verwonderingbarende lengte. Desniettemin ging ORUS op hem toe, wierp hem op den grond en versloeg hem. Nadat men het hoofd had afgehouwen, wierp men het ligchaam in het hol, uit hetwelk nu schrikkelijke vlammen barstten. Hierna toonde men het hoofd aan allen, zonder dat er, echter een enkel woord werd gesproken.

Na het einde van dit schouwspel deelde men den nieuwen Balahate mede, dat TYPHON het vuur beteekende, dat een der schrikbarendste grondstoffen was, zonder hetwelk niets ter wereld kon worden ten uitvoer gebragt. ORUS, de arbeid en vlijt, konden het zich echter grootelijks ten nutte maken, als zij deszelfs magt aan zich onderwerpen, en die, om zoo te zeggen, konden dooden. Eindelijk werd den Balahate eene handleiding tot de scheikunde gegeven, en als hij daartoe lust gevoelde, mogt hij, zoo dikwijls hij wilde, de navorsching der gewijden bijwonen.

De zesde klasse, of de astronomus voor de poort der goden. Deze graad ging met eenige voorbereidselen gepaard, en de Kandidaat werd, bij het binnentreden in de zaal, dadelijk geboeid, en door zijnen geleiders teruggevoerd naar de poort des doods, naar welke men langs vele trappen moest afklimmen, om dat het hol, bij de inwijding in den derden graad, met water gevuld was. Hier zag hij lijken liggen, welke als verraders der Broederschap omgebragt waren. Men dreigde hem met een dergelijk noodlot, en voerde hem dan weder terug, om een' nieuwen eed te doen. Na het afleggen van denzelven werd hem de oorsprong van de geheele godenleer medegedeeld, en hem eene handleiding gegeven tot de werkdadige sterrekunde. Hij moest de nachtelijke observatiën bij wonen, en in den arbeid behulpzaam wezen.

Men waarschuwde hem voor de Astrologen (sterrewigchelaars) en de horoskopen; want voor deze voedden zij een' wezenlijken afschuw, dewijl die de aanleiding en oorzaak waren van alle afgoderij en bijgeloof. Dadelijk na zijne inwijding voerde men hem naar de poort der goden en opende die. Binnengetreden zijnde, zag hij daar al de goden afgeschilderd, waarbij het opperhoofd-zelf hem de geheele uitlegging hunner geschiedenis bekend maakte, zonder hem iets te verzwijgen. Ook vertoonde men hem de reeks van alle vorige opperhoofden en de lijst van hunne heinde en ver verspreide medeleden. Men leerde hem ook eenen priesterlijken dans, in welks toeren de loop der sterren was afgebeeld. Het herkenningswoord was ibis, dat kraanvogel beteekende, en het zinnebeeld der waakzaamheid voorstelde.

De zevende klasse, zijnde de Propheta of Saphenath Paneach (een man, die der geheimenissen kent), was de laatste en voortreffelijkste graad, in welken alle geheimen naauwkeuriger werden verklaard. De leden der zesde klasse konden dezen graad niet bekomen, dan na voorafgegane toestemming en goedkeuring van den Koning , den Demiurgos en al de verhevene medeleden van dezen graad. Hierna deed men een' openbaren omgang (Pamylach, of besnijdenis der tong genaamd), in welken omgang de heiligdommen aan het volk werden getoond. Na den afloop dezer omgangen verlieten zij des nachts heimelijk de stad, buiten welke zich eenige huizen bevonden, die in een vierkant gebouwd waren, en onderscheidene vertrekken bevatten met prachtige schilderstukken, die het menschelijk leven voorstelden.

Deze huizen werden Maneras (lijk- of doodenhuizen) genoemd, omdat het volk geloofde, dat de gewijden een' bijzonderen omgang hadden met de afgestorvene Manes. Wanneer zij aankwamen in deze huizen, die omringd waren door vele zuilen, bij welke beurtelings een Sphinx en eene doodkist was geplaatst, dan ontving de nieuwelings aangenomene een' drank, oimellas genaamd, welke uit wijn en honig was zamengesteld, en berigtte hem tevens, dat al de proeven ten einde waren.

Daarna ontving hij een kruis van eene bijzondere beteekenis, dat hij altijd moest dragen, en een wit gestreept wijd kleed, Etangi genoemd. Het hoofdtooisel was vierkant. Een zijner voornaamste kenteekens was, dat hij gewoonlijk zijne handen kruiswijze in zijne wijde mouwen stak. Hierna werd hem het haar afgeknipt. Eindelijk ontving hij verlof, alle geheime boeken te lezen, welke in de Ammanische taal waren geschreven, en daartoe den sleutel der cijfers, welke koninklijke bouwbalk genaamd werd. Het grootste voorregt, dat zij bezaten, was, dat zij mede konden helpen in het kiezen van den Koning.

Na een' zekeren tijd kon hij ook ambten in de vereeniging bekleeden en zelfs opperhoofd van deze worden. De Demiurgos, of het opperhoofd, droeg een hemelsblaauw gewaad, waarop sterren geborduurd waren, en dat bevestigd was door een' gelen gordel. Om den hals droeg hij een safier, met andere edele steenen omzet, die aan eene gouden keten hing. Tevens was hij de hoofdregter in het geheele land.

De Hierophant was bijna gekleed als de Demiurgos, met dit onderscheid, dat hij een kruis droeg. De Stolistas, of waterdrager, droeg een wit gestreept kleed en eene bijzondere soort van laarzen. De Hierostolitas droeg eene veder of pluim op den hoed en eene soort van cylindrischen inktkoker. De Thesmosphores was diegene, welke al de ingewijden moest binnenleiden. De Zacoris voerde de kas. De Komastis zorgde voor de tafel.

De Odos was de redenaar en zanger. Alvorens aan tafel te gaan moesten allen zich wasschen. Zij mogten geen' wijn, maar wel bier drinken. Onder den maaltijd werd een geheel geraamte, of een Butoi (Sarkopeja), of doodkist, in het rond getoond, waarbij de Odos het Maneros, d.i. o, dood! verschijn ter juister uur! aanhief, dat door al de leden mede werd gezongen Na het einde van den maaltijd verrigtten zij hunne zaken, gaven zich aan beschouwingen over, gingen ter ruste, of openden de Godenpoort (Biranta), in welk geval zij den geheelen nacht met beschouwingen en oefeningen doorbragten.

De Kandidaten moesten zuiver zijn van hart, en eene symbolische reiniging ondergaan, door middel van gewijd water; ook moest hij zich vóór zijne inwijding van zekere spijzen onthouden. Van het oogenblik, dat zijne inwijding een aanvang nam, was alles berekend, zoowel om zijne zedelijke kracht en zijne standvastigheid te beproeven, als om zijn gemoed langzamerhand voor te bereiden tot de diepzinnige leeringen, die hem medegedeeld zouden worden. Na behoorlijk voorbereid te zijn, begaf hij zich midden in den nacht met een' ingewijde, die hem den weg moest wijzen, naar eene der piramiden. Daar aangekomen, ontstak men eene medegenomen lamp. Na het doorkruisen van een naauwen doorgang, kwam hij aan een' put, wiens bodem zijn oog niet konde bereiken, en in welken hij moest afklimmen, zonder bij het flaauwe en flikkerende lamplicht de treden te bemerken. Op zekere diepte afgedaald, kwam hij aan een' kronkelenden gang, in welken zich eene metalen deur bevond, die met groot gedruisch weder achter hem digt viel, als hij ze eens had geopend.

Binnen getreden zijnde, had hij eene reeks van gangen voor zich; in de verte klonken welluidende lijkzangen, door muzijk verzeld, welke geluiden zijne overdenkingen opwekten, aan welke hij eenigen tijd werd overgelaten. Nóg konde de Kandidaat terugkeeren, maar bleef hij bij zijn voornemen, dan verliet hem zijn geleider, en hij moest, naar hij dacht, onverzeld verder gaan, nadat hem zijn gids had medegedeeld, dat hij zich aan groote gevaren moest blootstellen, zonder een oogenblik te wankelen, en dat het hem tot op dat oogenblik vergund bleef terug te keeren, wanneer hij die niet wilde wagen, maar dat hij, eens teruggekeerd nimmer ingewijd mogt worden. Bij het verder gaan kwam hij aan eene poort, door drie gewapenden bewaakt, die hem waarschuwden, dat hij na den doorgang, ingeval hem den moed ontzonk, nimmer weder het daglicht zoude aanschouwen. Bleef hij volharden, en ging hij verder, dan kwam hij weldra in een vertrek, waar de boven zijn hoofd zamenslaande vlammen eene vuur-allée vormden, welke hij door moest gaan, en waar na hij aan een snelvlietend water kwam, dat hij met moeite overzwom. Had hij dit volbragt, dan kwam hij aan eene poort, welke van twee ringen voorzien was. Na vruchtelooze pogingen, om deze te openen, trok hij, om dat doel te bereiken, aan de ringen, maar alsdan zonk de vloer plotseling onder hem weg, en hij moest zich stevig aan de ringen vast houden, wilde hij niet nederzinken in den onder hem gapenden peilloozen afgrond, waarbij zijne inmiddels nog brandende lamp, door den sterken togt, uitging. Had deze ijzingwekkende toestand eenige oogenblikken aangehouden, dan kwam de weggezonken vloer weder naar boven; de poorten openden zich, en gaven hem toegang tot een'

schitterend verlichten tempel. Deze was rondom versierd met zinnebeelden van verschillende natuurkrachten en natuurverschijnselen, en bevatte de ingewijden met hunne mystieke zinnebeelden van gelijke beteekenis. Men omarmde en begroette hem en reikte hem een' verkwikkenden dronk, waarna liefelijke lofzangen weêrgalmden.

Na zekeren rusttijd, in welken hij zich kon herhalen van de doorgestane vermoeijenissen, begonnen de voorbereidingen en proeven voor de verdere inwijdingen. Onder deze behoorden eerst een streng vasten, en vervolgens een zwijgen van tweemaal negen dagen, gedurende welke hij zijne overdenkingen wel mogt ter neder schrijven, maar met woorden, teekens, noch gebaren mogt antwoorden op de vragen, die hem gedaan werden, met oogmerk, hem het zwijgen te doen afbreken.

Op den negentienden dag vergunde men hem te spreken. Men wiesch hem en deed hem nieuwe symbolische kleederen aantrekken. Hij legde zijne gelofte af, en werd in de geheimen der goden-, natuur- en zedeleer, benevens in de bovennatuurkunde, enz. ingewijd. Was dit alles in onderscheiden tijdperken verrigt, dan had hij de zevende klasse bereikt, en hij nam deel aan den bovengemelden schitterenden en plegtigen omgang, bij welken hij een' witten sluijer over het hoofd had; hij droeg een wit kleed, met een' gordel, die met goud geborduurd was, daarbij een zwaard aan een' witten en zwarten draagband.

Gedurende den geheelen optogt bestrooide hem het volk met bloemen, en besprengde hem met reukwateren. In den tempel aangekomen, nam hij plaats op een' hoogen troon, voor welken een gordijn gehaald werd. Onder het zingen van lofgezangen, door de Priesters, werden hem de sluijer en prachtige gewaden afgenomen, en het priesterkleed aangetrokken, dat hij van nu af moest dragen, waarna het gordijn weggetrokken, en hij aan het volk werd vertoond, dat een luid jubelgeschreeuw aanhief.

De strekking der Egyptische mysteriën was, om de ingewijden met de hoogere wetenschappen bekend te maken en hen te veredelen.

< >