Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Carbonari

betekenis & definitie

CARBONARI. Deze secte, welke omwentelingsgezinde bedoelingen had, en eene republiek in Italië wilde vormen, ontstond het allereerst gedurende de Fransche overheersching van dat land, en was oorspronkelijk tegen de vreemde overweldigers gerigt. Toen de Franschen het land verlaten hadden, bleven de Carbonari nogtans voort bestaan, en arbeidden nu met hetzelfde doel tegen de Italiaansche gouvernementen, terwijl zij ook later hunne vertakkingen in Frankrijk hadden, en aldaar tegen den oudsten tak der Bourbons werkzaam waren, ja zelfs menig staatsman, daar te lande thans op het kussen, onder de leden der Carbonari-Venta's (aldus werden hunne vergaderingen genoemd), telden.

Zij hadden eene staatsregeling opgesteld, bestaande in 58 artikelen, en in welke de tegenstrijdigste stelsels elkander kruisden.

Geheel Italië werd daarbij in 21 provinciën verdeeld, welke elk een afgevaardigde, benoemd voor 21 jaren, zouden zenden naar eene algemeene vergadering, die de natie zou vertegenwoordigen, en uit welke elk jaar één lid zou aftreden. Elke provincie zoude eene gewestelijke vergadering hebben, en verdeeld zijn in departementen van ongeveer 300,000 zielen. De departementen moesten verdeeld worden in distrikten van 100,000 zielen, in kantons van 10,000 zielen, en in gemeenten, zoo als zij bestonden. De burgers waren alle gelijk voor de wet. Alle burgerlijke posten zouden verkiesbaar en tijdelijk zijn. Tot denzelfden post kon niemand herkozen worden, voor dat er een tusschentijd verloopen ware, gelijk aan dien, gedurende welken men de post had vervuld. De gemeente-, kantons-, distrikts-, departements- en gewestelijke vergaderingen hadden een vooraf bepaald gedeelte der posten en bedieningen te benoemen.

Het uitvoerend bewind zou opgedragen worden aan twee koningen, door de algemeene vergadering voor 21 jaren benoemd. Een dezer beide vorsten zou Koning der zee en de andere Koning des lands heeten, en ieder van hen zou dat gedeelte moeten besturen, dat door zijn' naam aangeduid werd. Zij zouden elkander hunne besluiten moeten mededeelen, voor welke beider overeenstemming noodig was, om kracht te hebben. In geval van verschil moesten zij hier van kennis geven aan de opperste vergadering, welke dan uit hare leden een tijdelijk koning van het volk zou kiezen, die de zaak zonder beroep zou beslissen.

Het kollegie van Kardinalen zou alleen gedurende het leven van den als dan regerenden Paus betaald en erkend worden. Zij moesten Italië verlaten, en werd na des Pausen dood een ander gekozen, dan moest ook deze buiten Italië blijven. Als belasting zouden de armen 1/7, en de rijksten 6/7 van hun inkomen betalen. De doodstraf bleef alleen bestaan op moedwillige doodslag. Voor alle andere misdaden zou zij vervangen worden door de verbanning naar eenig eiland, waar de misdadigers goed bewaakt, maar ongeboeid zouden blijven. Zij zouden daar tot den landbouw en andere nuttige bedrijven gebezigd worden.

Er zoude eene strenge afscheiding tusschen de verschillende cathegoriën van misdadigers plaats hebben. Zij, die tot korte verbanning veroordeeld waren, zouden, wanneer die verbanning langer dan drie maanden moest duren, naar een eiland gebragt worden, dat naderbij lag, dan dat, waarop de zwaarder gestraften gebragt werden. Duurde de verbanning korter dan drie maanden, dan zouden zij in stedelijke verbeterhuizen verblijven. Het zelfde stelsel van straffen zoude ook op de vrouwen toegepast worden, behalve dat zij afgescheiden van de mannen zouden bewaard, en niet naar een eiland vervoerd worden, dan alleen op haar eigen verzoek en om de wettige vrouwen te worden der voor eeuwig verbannenen. De bedelorden zouden in stand gehouden worden, doch bleven de leden dier orden, alsdan de kloosters bewonende, vrij, om binnen een jaar na de afkondiging der grondwet, van stand te veranderen, en weder in de maatschappij te komen. In de toekomst zou niemand in die orden en derzelver kloosters mogen treden, dan na zijne verpligting jegens het vaderland voldaan, en den staat gedurende zeven jaren gediend, of zich te hebben doen vervangen door een krijgsman, boven de 25 jaren.

Eerst na den ouderdom van 45 jaren konden zij hunne gelofte doen, en bleven altijd vrij, om in de kloosters, of bij hunne verwanten te wonen. Deze vrijheid ontsloeg hen nogtans niet van de pligten hunner orde, en van de gehoorzaamheid aan hunne opperhoofden.

De andere monnikenorden zouden evenzeer in stand blijven; dat gedeelte nogtans van derzelver eigendommen, wat het inkomen van 300 piasters voor elken monnik te boven ging, zoude aan den staat vervallen. De vrouwenkloosters zouden onder dezelfde voorwaarden in stand blijven. Geene ongehuwden zouden voortaan vroeger, dan op den ouderdom van dertig jaren in de orde mogen treden, en hare gelofte afleggen, voor zij veertig jaren bereikt hadden. Voor weduwen zonder kinderen was de vereischte ouderdom voor beide tijdperken vijf jaren vroeger gesteld. Zij mogten, na het doen der gelofte, naar verkiezing in de kloosters, of bij hunne familiën blijven wonen, volgens het nog heerschend gebruik in Italië, waar de geestelijke zusters dikwerf belast zijn met het bestuur van het huishouden. De grafteekens der groote mannen en weldoeners van hun vaderland zouden op lands kosten, op eene eenvoudige, maar in het oog loopende wijze, langs de groote wegen opgerigt worden, en toepasselijke opschriften zouden hunne daden vermelden. De grondwet zoude alle 21 jaren herzien worden.

Het stelsel was in drie graden verdeeld, en wel in die van (1) Leerling, (2) Meester en (3) opper-uitverkoren Grootmeester.

De ordewoorden van den eersten graad waren Geloof, hoop en liefde. De leden waren met driekleurige banden versierd. De drie kleuren waren rood (zinspelende op het geloof), hemelsblaauw (duidende op de hoop), en zwart (moetende de liefde te kennen geven). De woorden van den tweeden graad waren: eer, deugd, eerlijkheid.

Om toegelaten te worden tot den derden graad, welke nooit anders, dan met de grootste omzigtigheid, en na voorafgegaan nadrukkelijk en ernstig onderzoek naar des Kandidaats beleid, moed, ijver en gehechtheid aan de orde, werd medegedeeld, moest men drie en dertig jaren bereikt hebben. De Kandidaat was geweerd, wanneer zich drie zwarte balletjes in de stembus bevonden.

Kleeding.

1e. Graad alleen de halsband. Bij feestelijke gelegenheden korte broek, opperkleed tot aan de kniën, met een kap aan hetzelve, rooden doek om het hoofd geknoopt, met de punt achter afhangende; hemelsblaauw buis, welke kleur ook de broek heeft, naakte beenen, blaauwe sandalen of brozen.

Wijze van ontvangst in den derden Carbonari-graad. De venta werd gehouden in eene grot, in welke zich een driehoekig vertrek met afgeknotte punten bevond. In den oostelijken hoek was de troon geplaatst; in de beide overige hoeken zijn de plaatsen der helpers, welke zon en maan, of eerste en tweede lichten, genaamd worden. In den muur, tegenover den troon (in het westen), was de toegang naar het binnenste der grot, welke alleen voor beproefde Opper-Uitverkorenen geopend werd; ter wederzijde van dien toegang stonden twee gewapenden. De zaal werd verlicht. De Opper-Uitverkorenen stonden rondom voor hunne plaatsen, gekleed in zwarte slepende tabbaarden met kappen.

Na de opening der venta werd de verdeelde en onderdrukte toestand van Italië afgemaald, en de beschikkingen, ingeval van het uitbreken en gelukken van den opstand, voorgelezen. Hierna hernamen de aanwezigen hunne plaatsen. Nu werd de Kandidaat aangemeld, en nadat daartoe het bevel gegeven was, werd hij gedeeltelijk ontkleed, daarna, geboeid en geblinddoekt, en in dien toestand binnengeleid. Intusschen is in de venta of vendita alles gereed gemaakt. Men heeft er twee versche lijken aangebragt en die met ketens beladen. Twee leden worden uitgekozen, om achter de lijken te blijven en in hunne plaats te antwoorden. Men geeft den Kandidaat, zoowel als de beide leden, die voor de lijken moeten antwoorden, elk een groot kruis te dragen.

De Kandidaat wiens oogen bedekt zijn, weet niet dat hij door twee andere personen gevolgd wordt, voordat hunne doodvonnissen door den voorzitter der vergadering of Groot-Uitverkorene uitgesproken zijn.

De lijken hebben dezelfde kleeding, als de Opper-Uitverkorenen, met uitzondering, dat derzelver borst en armen ontbloot zijn, terwijl om den hals der beide lijken, zoowel als om dien des Kandidaats, eene keten geslagen is, welker eene einde door elk der drie wachters in de hand wordt gehouden. De lijken, en zij die voor dezelven moeten antwoorden, worden zoodanig geplaatst, dat de Kandidaat in het midden en op eene lijn met dezen staat. Achter de drie wachters stonden negen Opper-Uitverkorenen, in drie groepen verdeeld, welke belast waren, de bevelen van den Groot-Uitverkorene ten uitvoer te brengen.

Wanneer alles in die orde geplaatst was, zeide de Groot-Uitverkorene met vaste en heldere stem: ‘Achtbare goede neven! Opper-Uitverkorenen! men heeft de beide ellendelingen voor u gebragt, die de orde der Carbonari verraden hebben, en wier geheime aanwijzingen, welke zij aan onze vijanden gedaan hebben, ons bestaan bedreigd zouden hebben, en ons dwingen, het tijdstip te vervroegen, van het ten uitvoer brengen onzer ontwerpen, welke zij ontdekt hebben. Wij moeten deze schelmen de straf doen ondergaan, welke zij verdiend hebben. Men brenge den eersten tot voor den troon.’ Twee wachters vatten nu het kruis aan, dat zich op den schouder van den persoon ter regterzijde bevindt, en planten dat vast in de aarde, terwijl anderen diens plaatsvervanger voor den troon brengen en doen knielen.

Nadat de Groot-Uitverkorene denzelven het verachtelijke van den meineed, aan welken hij zich zou hebben schuldig gemaakt, heeft voorgehouden, zegt hij hem zijn doodvonnis aan, en voegt er bij, dat hij eerst gekruisigd, vervolgens vaneengereten, dat zijn hart en ingewanden verbrand, de overblijfselen op vaalten geworpen zullen worden en onbegraven blijven, en dat een eeuwigdurende vloek op zijnen naam zal rusten. Eindigende hij met de woorden: ‘In naam van den Bouwmeester van het Heelal, verklaar ik u vervallen en onwaardig, om deel uit te maken van de eerwaardige Carbonari. En gij, uitvoerders van de vonnissen der Opper-Uitverkorenen van de verhevene orde der Carbonari! maakt u van dat gedrogt meester, en nagelt hem dadelijk aan het kruishout, aan hetwelk hij sterven moet.’ De plaatsvervanger zegt nu op klagenden toon: ‘Ik heb mijn lot verdiend; ik zal mijn vonnis met moed ondergaan; dat God mij mijne misdaad vergeve!’ Men leidt hem naar het kruis en nagelt onmiddellijk het eerste lijk aan een der kruisen.

Hierna wordt hetzelfde tooneel herhaald met den anderen, doch degene, die in de plaats van het lijk spreekt, geeft antwoorden, welke een geheel anderen geest ademen; deze doet zich voor, als gevoelde hij niet, dat hij kwaad had gedaan, met zijn' eed te verbreken. ‘Ik zal,’ zegt hij, ‘ik zal mijn vonnis zonder morren ondergaan; ik zal zelfs tevreden sterven, omdat ik de zekerheid heb, dat de vreemdelingen, welke ik ter dienst heb willen zijn, tot den laatsten Carbonari zullen uitroeijen. Beeft! want weet, dat ik uwen afschuwelijken schuilhoek ontdekt heb aan het hoofd der legers, die deze streken zullen bezetten. En zoo al uwe zendelingen, met behulp van het door hen opgeruide volk, eenig voordeel behalen, zoo zult gij desniettemin binnen weinige oogenblikken in de magt vallen van hen, welke gij de slaven der dwingelandij durft noemen. Dat men mij nu ter dood brenge!’ Ook deze wordt, gelijk de geblinddoekte Kandidaat meent, gekruisigd; deze beguicheling wordt nog vermeerderd door de hamerslagen, gelijk ook door het gekerm van hem, die voor den eenen spreekt, en de verwenschingen van den anderen. Nu rigtte de Groot-Uitverkorene het woord tot den Kandidaat, en zeide hem: ‘Waardige goede neef! uw aanhoudende arbeid en uwe ijver, ten behoeve van de orde der Carbonari, hebben deze wijze vendita doen besluiten, om u tot de verlichte ingewijden der orde toe te laten. Gij hebt uwe proeven met moed doorgestaan, en ingeval gij in uw voornemen blijft volharden, dan zal ik, in weerwil van het verschrikkelijke voorbeeld, dat wij zoo even hebben gegeven met de twee verraders, welke hunne misdaden aan het kruis boeten, uwen eed ontvangen.

Gij zult vervolgens aan het kruis gebonden worden, en de heilige merkteekens ontvangen, door welke de Opper-Uitverkorenen van alle vendita's elkander herkennen, waarna u het gezigt zal hergeven worden. Alsdan zult gij, aan het kruis gehecht, den eed herhalen, waarop gij ontbonden, en met het ordegewaad zult gekleed worden. Blijft gij volharden?’ Op het bevestigend antwoord wordt (nadat inmiddels de handen en voeten der eersten met bloed besmeerd zijn, en zij, die de rol der veroordeelden spelen, door het zwakker worden der klagten van den een, en het zwakke en afgebrokene der klagten en verwenschingen van den ander, te kennen hebben gegeven, dat deze stervende zijn), het formulier van den langen verschrikkelijken eed nog eens voorgelezen, waarop de Kandidaat antwoordt: ‘Ik zweer het. Men vatte nu den nieuweling aan, strekte hem uit op het kruis, en bond hem er stevig aan vast door banden, die al zijne leden de beweging beletteden, zonder hem te kwetsen. Hij ontving vervolgens de merkteekens, en wel drie op den regter- en zeven op den linker arm, benevens drie onder de linker borst. Het kruis werd opgerigt in het middelpunt der vendita, tegenover den Groot-Uitverkorene.

Op een teeken, door den Groot-Uitverkorene gegeven, omringen de aanwezigen in dreigende houding het kruis, dat den nieuweling draagt. Diens blinddoek viel op dat oogenblik, en hij zag nu aller wapens op hem gerigt, terwijl hij ook de gekruisigde lijken bemerkte. Men lette naauwkeurig of hij ook blijken van vrees gaf, en in dit geval deed men hem verwijtingen. De Groot-Uitverkorene begon hem nu het doel en de plannen der vereeniging mede te deelen. Te midden echter van die mededeeling, en van het uitdrukken der hoop op het spoedig welgelukken der plannen, riep de verharde verrader, of eigenlijk de persoon die diens rol op zich had genomen, op eenen Brllenden toon uit: ‘Weldra zult gij allen vergaan!’ Naauwelijks was deze voorzegging gedaan, of een verschrikkelijk gedruisch deed zich buiten de grot hooren; men onderscheidde duidelijk het wapengekletter. Een der wachters stoof naar binnen, onder den uitroep: ‘dat de deuren ingeslagen waren!’ en onmiddellijk daarop stormden de aanvallers naar binnen.

De Groot-Uitverkorene, de waardigheidsbekleders en de Carbonari der beide zijden ontblootten hunne wapens, en verzamelden zich ijlings achter het kruis, waar het gewaande gevecht, dat door den nieuweling niet gezien kon worden, eenigen tijd aanhield. De personen, die binnengestormd waren, droegen Oostenrijksche uniformen, en spraken geen Italiaansch. Eensklaps kwamen de Groot-Uitverkorenen, benevens een dertigtal Carbonari, voor het kruis en het gezigt van den aannemeling, voor den gewaanden vijand wijkende. Nauwelijks voor het kruis gekomen, verzonken de wijkende Carbonari, te midden der vlammen, door eene opening van den grond. Er verschenen nu een aantal der gemelde krijgslieden, welke geheel met bloed en stof bedekt waren, en zich verwonderden over de spoedige verdwijning der Carbonari. Zij schenen verbaasd, in het hol niemand, dan de drie gekruisigden, te vinden.

Geheel besluiteloos schijnende, hielden zij raad. Eindelijk riep de bevelhebber, in slecht Italiaansch uit: ‘Kameraden! deze ellendelingen schijnen nog te leven, en hetzij deze schuldig of onschuldig zijn, moeten wij hen afmaken!’ De soldaten rigtten hunne geweren naar de drie gekruisigden. De aanvoerder beval vuur te geven.... doch op hetzelfde oogenblik floten een aantal kogels door de grot, waarop de aanvoerder en zijne soldaten op den grond vielen, onder den uitroep van: ‘wij zijn doodelijk gekwetst!’ uit alle hoeken en door geheime openingen der vendita of verzamelgrot kwamen, onder het verkondigen der victorie, eene menigte Carbonari voor den dag. Dadelijk werden de gewaande gesneuvelde soldaten en de beide gekruisigde lijken weggeruimd. Alleen het kruis met den nieuweling bleef over, en als hij door de verschillende op elkander gevolgde aandoeningen buiten kennis was geraakt, bragt men hem, zoodra hij van het kruis afgelaten was, weder bij, kleedde hem in het ordegewaad, wapende en omhelsde hem, waarna de vendita gesloten werd.

Na al het bovenstaande is het wel noodeloos hierbij te voegen, dat het Carbonarisme in doel en strekking hemelsbreed verschilde van de Vrijmetselarij, en dat deze vereeniging aannam en leerde, wat door de V M uit haar midden gebannen wordt, ja, dat het slechts eenige uiterlijke formaliteiten van deze laatste aannam, om deszelfs plannen des te beter te verbergen. De ijsselijkheid van de proeven bij de aannemingen leeren ons ook, wat den Kandidaat te wachten stond, wanneer hij, bij kennis gebleven, een enkel teeken gaf, de geheimen der Carbonari te willen openbaren. Men moet de personen beklagen, welke zoodanige reeks van doodsangsten moesten doorstaan, bij hunne aanneming en inwijding in eene vereeniging, welke als eerste middel, om haar doel te bereiken, het bloedvergieten moest tellen. Eindelijk heeft men reden verwonderd te staan, dat hun geheim, na zoodanige proeven, welke hen van alle Kandidaten zeker had moeten doen zijn, nogtans uitgelekt zij.

< >