CAMBACERES, (J.J. REGIS VAN) werd geboren te Montpellier, den 15den October 1756, uit eene familie van aanzienlijke Regtsgeleerden, en werd tot lid in het Parlement van Toulouse benoemd. Toen de Fransche revolutie uitbarstte, was CAMBACERES Raadsheer in het Hof van belastingen te Montpellier. Weldra werd de revolutie voor hem voordeelig. Nadat hij zich, bij den aanvang der omwenteling, met de behandeling van verscheidene staatszaken belast had, werd hij in 1792 tot afgevaardigde in de conventie verkozen.
Hij arbeidde veel in verschillende afdeelingen, doch hield zich inzonderheid met het regterlijke vak bezig. In Wintermaand des genoemden jaars droeg men hem den last op, om LODEWIJK XVI te vragen, van welke regtsgeleerden hij zich wilde bedlenen, en bewerkte, dat de gekozenen eenen vrijen toegang tot den Koning verwierven. In Louwmaand 1795 verklaarde hij dien Vorst voor schuldig; maar betwistte aan de conventie het regt, om hem te vonnissen; hij stemde echter voor eene gevangenis, en, ingeval van vijandelijken inval, voor den dood. In dezelfde maand werd hij tot Secretaris benoemd, en later tot lid van het Committé van algemeen welzijn. In Oogst- en Wijnmaand daaraanvolgende, leverde hij zijn eerste ontwerp tot een burgerlijk wetboek in, waarin de demokratische denkbeelden van den toenmaligen tijd doorstraalden. Naderhand werd hij beschuldigd, de herstelling van het Koningschap te wenschen; doch hij wederlegde dit gevoelen bij eene openlijke redevoering; welke de vergadering liet drukken.
Ondertusschen kon hij niet verhinderen, dat het goede gevoelen, hetwelk men van hem als republikein koesterde, hierdoor verzwakt, en hij geweerd werd uit het Directoire, waartoe hij bestemd was. Hij werd nu lid van den raad van 500, waarin hij een nieuw plan van burgerlijk wetboek overlegde; doch welken hij in Bloeimaand 1797 verliet. Een jaar daarna was hij onder de Kiezers van Parijs, en, na de omwenteling van den 19den van Zomermaand 1799, werd hij tot Minister van Justitie verheven, waarop hij in Wintermaand den post van tweeden Consul aanvaardde, blijvende echter de nieuwe inrigting van het regtswezen zijne hoofdbezigheid. Toen NAPOLEON den troon beklom, werd hij tot Rijkskanselier, en vervolgens tot Groot-Officier van het legioen van eer benoemd. In 1808 werd hij door den Franschen Keizer tot Hertog van Parma verheven, en na diens terugkomst van Elba op nieuw in den post van Minister gesteld, blijvende de betrekking van Rijkskanselier behouden tot aan de terugkomst der Bourbons in 1814. Bij de groote verandering in 1816 echter, werd hij op de lijst der gebannenen gebragt, en moest hij Frankrijk ruimen. Hij begaf zich naar de Nederlanden, bewoonde meestal Amsterdam, en stierf in den nacht tusschen den 24 en 25sten November 1818.Over zijne daden, als kind van het groote huisgezin, zullen wij ons niet te lang bezig houden. Al de Maç systema's, toen in Frankrijk beoefend, al de verschillende vereenigingen, die er toen bestonden, schenen zich te beijveren, om hem tot hunnen beschermer of Grootmeester te hebben. Hij werd den 13den van Wintermaand 1805, door het G O van Frankrijk, geinstalleerd in de waardigheid van eersten Adjunct-Grootmeester. De Prins JOZEF (broeder des Keizers) benoemde hem zelfs tot Grootmeester der Vrijmetselarij in Frankrijk. CAMBACERES zat bijna altijd voor in de zittingen van den Maç Senaat. Kort daarna, werd hij geinstalleerd als achtb? Meester van Eer van de Loge St.
Carolina, in het O? van Parijs. Den 13den Augustus 1806 erkende de suprême Conseil van den 33sten graad hem als Groot-Kommandeur. Den 25sten October van hetzelfde jaar benoemde de Groote Provinciale Loge van Herodom, in Frankrijk, hem tot de waardigheid van Grootmeester van Eer, en werd hij geinstalleerd in het Kapittel van de Vrai-Zèle, in het dal van Parijs. Den 4den Maart 1807 benoemde de Moeder-Loge van het philosophisch Schotsch systema hem tot Grootmeester, en deed ter zijner eer eene heerlijke medaille vervaardigen.
Deze medaille verbeeldt het borstbeeld des Prinsen van de regterzijde; hij draagt zijn band als GrootmD; daaronder vindt men een vlammenden degen; op den kling zijn een passer en winkelhaak door elkander gewerkt, omvattende eene vlammende ster, die het volgende, om het hoofd staande opschrift in tweeën scheidt: J.J. REGIS CAMBACERES, Hertog van Parma, Aarts-Kanselier des Rijks.
De keerzijde draagt tusschen twee Acaciatakken het opschrift: De eerwaardige Schotsche Moeder-Loge van Frankrijk, onder den vereenigden titel van St. Alexander van Schotland, en het Maatschappelijk Verdrag, in het OU van Parijs, aan haren Grootmeester. Den 30sten dag d le M d w L 5807.
In 1808 benoemde hem het Directorium van Bourgondie, zitting houdende te Besançon (Régime rectifié), tot de waardigheid van Grootmeester der orde van weldadige Ridders der heilige stad.
In hetzelfde jaar, op den 8sten Maart; benoemde de Rite primitif hem tot beschermer, en CAMBACERES nam die betrekking aan.
In Maart 1809 benoemde het Directorium van Auvergne (Régime rectifié), zitting houdende te Lyon, hem tot Grootmeester Nationaal. Twee maanden daarna werd dit voorbeeld gevolgd door het Directoire de Septimanie, zitting houdende te Montpellier.
Geen Br heeft zich ooit in zulk eene schoone stelling bevonden, om in al de toen in Frankrijk beoefend wordende systema's ingewijd te worden. Vraagt men echter, heeft CAMBACERES daar gewerkt, zoo veel in zijn vermogen was, zoo veel als het vertrouwen eischte van allen, die hem het Grootmeesterschap van elk der systema's hadden opgedragen? Dan moet men antwoorden: Neen! Het is jammer voor onze orde, het is jammer, zeggen wij, dat hij van zijne magt geen gebruik heeft gemaakt, om alle oorzaken van misverstand weg te ruimen, om alles tot een geheel te vereenigen, en om allen onder ééne vaan te scharen, om één systema aan te nemen, dat in zijne leerstellingen de bijzonderheden van ieder bevatte.
Zoo iets te doen ware eene dienst geweest aan de orde bewezen; en zoude CAMBACERES veel verschillen in onze vrije vereeniging tusschen de onderscheiden systema's voorkomen hebben, maar hij deed niet, wat hij kon verrigt hebben, hoewel men geenszins de moeijelijkheden kan ontkennen, die hij op zijnen weg heeft ontmoet.