Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Bul

betekenis & definitie

BUL (Eene) is eene pausselijke verordening over kerkelijke aangelegenheden, welke, op perkament geschreven en met een looden zegel voorzien is. Dit, der VV MM geheel vreemde woord, heeft voor de BBD van het R. Katholijk kerkgenootschap een allergrootst gewigt bekomen, door de banvloeken van Paus CLEMENS XII, van den 29sten Mei 1738, van BENEDICTUS XIV, van den 15den April 1751. Door het Edict, hetwelk de Staatssecretaris van Paus PIUS VII, de Kardinaal GONSALVI, van 13 Augustus 1814, tegen de orde vaststelde (zie dit Edict in het Italiaansch en Spaansch, in de ActaLatomorum, enz. door THORY, II. D. bl. 220-231). Bij deze Bullen werden de deelhebbers, in de meeste Katholijke staten, met gevangenis, verbeurdverklaring hunner goederen, verbanning, ja zelfs somtijds met de doodstraf bedreigd; alsmede de bul van Paus LEO XII, van den 3den Maart 1826; zijnde die van CLEMENS XII bekrachtigd door BENEDICTUS XIV, en die van LEO XII, de voornaamste, van den navolgende inhoud:

Bul van CLEMENS XII, van den 29sten Mei 1738, bekrachtigd in denzelfden vorm door zijnen opvolger, BENEDICTUS XIV.

Omnis enim qui male agit odit lucem.... et qui facit veritatem venit ad Lucem.

JOANN. Cap. III.

Die kwaad doet, haat het licht.... die naar waarheid handelt, nadert het licht.

De Bisschop CLEMENS, Dienaar der Dienaren van God, aan al de getrouwen van JEZUS CHRISTUS. Heil en Apostolischen zegen!

Door de goddelijke Voorzienigheid verkozen tot den hoogsten graad van den Apostolischen Stoel, hoe onwaardig wij dat ook zijn, hebben wij, volgens den pligt der herderlijke waakzaamheid, welke ons is toevertrouwd, en ondersteund door de goddelijke genade, onze aandacht met allen ijver gevestigd op alles, wat dwaling en ondeugd zou kunnen te weeg brengen, en dat dienen kan, om de zuiverheid der ware godsdienst tegen te gaan, in deze voor ons zoo moeijelijke en gevaarlijke tijden. Wij hebben door geruchten vernomen, dat zich elken dag zekere genootschappen vereenigen, met nieuwe vorderingen; sluipgezelschappen, bekend onder den naam van Vrijmetselaren, of onder eene andere benaming voorkomende, in welke zich de leden van verschillende godsdienstige Kerkgenootschappen vereenigen, door een verdrag, zoo naauw als ondoordringbaar, volgens wetten en statuten, zoo als zij gemaakt en door dure eeden bezworen zijn op den Bijbel, en op zware straffen zich verbindende tot het bewaren hunner geheimen.

Maar het ligt in de natuur der misdaad, dat zij zich zelve verraadt door kreten, die haar doen ontdekken en haar aanklagen; zoo hebben dan ook genoemde genootschappen zware verdenkingen te weeg gebragt bij de getrouwen, die zich in dezelven hebben doen aanwerven; dat bij menschen van voorzigtigheid en eerlijkheid gelijk staat, met zich door het kenteeken van boosaardigheid en slechtheid te besmetten; want zoo zij geen kwaad deden, dan zouden zij het licht niet schuwen, en deze verdenking is zoodanig toegenomen, dat deze genootschappen in verschillende landen reeds sedert lang verjaagd en gebannen zijn, als strijdig met de veiligheid der Staten.

Het is daarom, dat wij, de groote onheilen overdenkende, die gewoonlijk uit deze genootschappen voortvloeijen, niet alleen voor de tijdelijke rust der Staten, maar ook voor het heil der zielen, waardoor zij niet kunnen overeenkomen met de burgerlijke en kannonnieke wetten, en aangezien de Godspraak ons den pligt voorschrijft, van dag en nacht te waken, als een getrouw en voorzigtig dienaar van het huisgezin des Heeren, opdat dit slag van menschen niet als dieven het huis inbreken, en als vossen den wijnstok vernielen, noch het hart der eenvoudigen bederven, noch in het geheim hen met hunne vergiftige dolken doorboren; om den zeer breeden weg te sluiten, die zich daardoor voor de ongeregtigheden zou kunnen openen, en die straffeloos zouden begaan worden, en om andere bij ons bekende regtvaardige en redelijke oorzaken, hebben wij, op den raad van velen onzer eerwaardige Broederen Kardinalen van de Heilige Roomsche Kerk, en uit eigene aandrift, na rijpe overweging, op stellige overtuiging, en krachtens onze Apostolische magt besloten, deze uit te vaardigen, en te veroordeelen en te verbieden deze genoemde genootschappen, vergaderingen, vereenigingen, bijeenkomsten en beraadslagingen van Vrijmetselaren, of onder elken anderen naam bekend, zoo als wij die veroordeelen en verbieden door de tegenwoordige lastgeving, ook in alle eeuwigheid geldig.

Daarom verbieden wij bij deze ernstig, uit aanmerking van de heilige gehoorzaamheid, aan ieder en elk der getrouwen van JEZUS CHRISTUS, van welken staat, graad, rang, betrekking en waardigheid hij zij, leeken of geestelijken, wereldlijken of geordenden, welke zelfs eene bijzondere melding verdienen, om onder welk voorwendsel, hoegenaamd ook, in de genoemde gezelschappen der Vrijmetselaren, of anders genoemde vereenigingen, te treden, of om die te bevorderen, te onderhouden, die bij zich te ontvangen, of die elders eene schuilplaats te bezorgen, of die te verbergen, of om zich bij dezelven te doen inschrijven, of te verbinden, die vereenigingen bij te wonen, of deze de magt en de middelen te geven, om te vergaderen, dezelve iets te verschaffen, middellijk of onmiddellijk, openlijk of bedekt, raad te geven, te helpen, of ondersteuning te bezorgen, zoo door zich zelven, of door anderen, als ook, om anderen te vermanen, of aan te moedigen, om zich bij deze genootschappen te doen inschrijven, dezelven te helpen, bij te wonen, bij te staan en te ondersteunen, op welke wijze dit ook zij, of om die raad te geven; maar wij bevelen hen volstrekt, zich van deze genootschappen geheel te onthouden, en wel op straffe van excommunicatie voor elken overtreder, door de daad alleen en zonder verdere verklaring, van welken ban niemand anders de weldaad van absolutie kan verkrijgen, dan door ons, of door den alsdan bestaanden Roomschen Paus, ten ware hij op sterven lage.

Wij willen ook en bevelen, dat zoowel alle Bisschoppen, zoo hoogere als gewone Prelaten, als ook alle Inquisiteurs der ketterij, naauwkeurig zullen onderzoeken, wie zich hier tegen gedragen; en tegen hen te handelen, van welken rang, stand of betrekking zij mogen zijn, die overtredingen te keer te gaan, en de overtreders te straffen met de verdiende straf, als zwaar verdacht van ketterij; want wij geven elk van hen vrije magt, om onderzoek te doen, en te handelen tegen gezegde overtreders, hen te keer te gaan, en met de verdiende straffen te kastijden, te dien einde tevens, des noodig, de hulp der wereldlijke magt inroepende.

Wij willen ook, dat men aan deze afschriften, geteekend door eenen openbaren Notaris, en gezegeld met het zegel van eenen wettigen persoon, die eene geestelijke betrekking bekleedt, hetzelfde geloof hechte, hetwelk men er aan zoude hechten, wanneer deze in het oorspronkelijke voorgesteld of vertoond zoude worden.

Het worde niemand geoorloofd, om deze Bulle van onze bekendmaking, veroordeeling, dit bevelschrift, deze verbanning en dit verbod, door eenigerhande roekelooze onderneming tegen te werken, of er inbreuk op te maken. Zoo iemand zich verstout, om zoodanigen aanslag te wagen, dat hij dan wete, dat hij zich de verontwaardiging van den Almagtigen God en van onze welzalige Apostels PETRUS en PAULUS op den hals haalt.

Gegeven te Rome, te St Maria Maggiore, in het jaar onzes Heeren MDCCXXXVIII, den vierden der Kalenden van Mei, (28 April), het achtste onzer Pausselijke regering.

Bulle of Pauselijke brief van Paus LEO XII, tegen de Vrijmetselaars, en in het algemeen tegen alle geheime en verborgen genootschappen, van den 13den Maart 1826.

LEO, Bisschop, enz.

Hoe grooter de onheilen zijn, die de kudde van CHRISTUS, onzen God en Verlosser bedreigen, hoe meer dit de bezorgdheid der Roomsche Opperhoofden moet wekken, aan welken, in den persoon van den heiligen PETRUS, de magt en zorg is opgedragen, om haar te hoeden. Zij zijn het waarlijk, die, als bekleeders der hoogste magt in de Kerk, de valstrikken moeten ontdekken, door de vijanden van CHRISTUS naam gespannen, om de Christelijke Kerk uit de geheele wereld te bannen (iets, dat hen nooit gelukken zal). Het komt hen niet alleen toe, om aan de getrouwen deze valstrikken aan te wijzen, opdat zij zich voor dezelven wachten, maar ook, om die door hunne eigen magt af te wenden en krachteloos te maken.

De Roomsche Opperhoofden, onze voorgangers, hebben begrepen, dat zij belast waren met de uitvoering van dezen gewigtigen pligt; daarom waakten zij altijd als goede herders, en trachtten, door middel van vermaningen, onderwijs, besluiten, ja door zelfs hun leven veil te geven, voor het welzijn hunner schapen; de secten, die de Kerk met eenen geheelen ondergang bedreigden, te keer te gaan en te vernietigen. De herinnering aan deze Hoogepriesterlijke bezorgdheid vindt men niet alleen in de oude kerkerlijke jaarboeken; men ziet daarvan ook schitterende bewijzen in de acten, door de Pausen van onze dagen en in die onzer vaderen gemaakt, om zich tegen de geheime secten der vijanden van CHRISTUS te verzetten. CLEMENS XII, onze voorganger, gezien hebbende, dat de secte der Vrijmetselaren, en elke andere van dien aard, iederen dag nieuwe krachten verkreeg, en met zekerheid vernomen hebbende, dat deze secte in openbare vijandschap was met de Katholijke Kerk, veroordeelde haar daarom bij eene uitmuntende constitutie, beginnende in emminenti en gedagteekend den 28sten April 1758. (Hier volgt de inhoud dier Bul.)

Deze Bul scheen onzen voorganger BENEDICTUS XIV, zaliger gedachtenis, niet voldoende te zijn, omdat verschillende personen van oordeel waren, dat dezelve met den dood van CLEMENS XII had opgehouden te werken, en staande hielden, dat de straf van excommunicatie vervallen was, omdat BENEDICTUS XIV dezelve niet had bevestigd. Zonder twijfel was het ongerijmd, voor te wenden, dat de wetten der oude Pausen in onbruik moesten geraken, bijaldien zij niet bekrachtigd werden door hunne opvolgers, en het was bekend, dat BENEDICTUS XIV, de Bul, door CLEMENS XII afgekondigd, bekrachtigd had. Evenwel om alle voorgewende onzekerheid der sectarissen ten deze te doen verdwijnen, vaardigde BENEDICTUS XIV eene nieuwe Bul uit, beginnende aldus: Providas en gedagteekend den 15den dag der Kalenden van April (18 Maart) 1751. Deze bevestigde woordelijk en op de uitdrukkelijkste wijze die zijns voorgangers. (Hier volgt de Bul van BENEDICTUS XIV)

Gave God, dat degenen, die de magt in handen hadden, deze bevelen zoo zeer naar waarde hadden weten te schatten, als dit het heil van Kerk en Staat vereischte. Gave God, dat zij overtuigd waren geweest, dat de Pausen, de opvolgers van den H. PETRUS, niet alleen de Herders, en Opperhoofden der Katholijke Kerk zijn, maar ook, dat zij de hechtste steunsels der Gouvernementen en de ijverigste wachters zijn, om de gevaren te ontdekken, die hen bedreigen en om hen daarvan te onderrigten! Gave God, dat zij hunne magt gebezigd hadden, om de secten, welker trouweloosheid de H. Stoel hen ontdekt had, te bestrijden en te verbannen! zij zouden reeds lang hun doel bereikt hebben; maar, hetzij dat deze sekten zoo behendig waren, hunne aanslagen te verbergen, hetzij men uit strafbare achteloosheid of onvoorzigtigheid de Vorsten geraden hebbe, die vereenigingen te dulden, genoeg is het, dat de Vrijmetselaren het aanwezen hebben gegeven aan nog gevaarlijker en meer verwaten vereenigingen.

Aan het hoofd, moet men die der Carbonari in Italië plaatsen, die ze alle in haren boezem scheen te bevatten. Verdeeld in verschillende takken en onder verschillende namen, heeft zij durven beproeven, de Katholijke godsdienst te bestrijden en omver te werpen, en zich tegen de wettige magt te verzetten. Het was om Italië, en bijzonder om de Kerkelijke Staat te bevrijden van dezen geesel, door vreemdelingen ingevoerd, dat onze voorganger PIUS VII, zaliger gedachtenis, in de iden (6-13) van September 1821 eene Bul uitvaardigde, beginnende met de woorden: EcclesiamaJesu Christo, zij veroordeelt de secte der Carbonari, onder welke benaming en in welk land zij zich mogt vertoonen, tot de gestrengste straffen. (Hier volgt die Bul.)

Weinig tijds, nadat deze Bul door PIUS VII was uitgevaardigd, werden wij, hoe zwak onze vermogens ook mogten zijn, geroepen, hem op den H. Stoel op te volgen. Wij legden er ons onmiddelijk op toe, den staat, het getal en de kracht der geheime genootschappen te onderzoeken, en wij hebben dadelijk ondervonden, dat hunne stoutmoedigheid toegenomen was door nieuwe secten, welke er zich mede hadden vereenigd; die, welke men met den naam van Universitaire, bestempelt, trok onze meeste aandacht tot zich. Zij had zich aan verscheidene hoogescholen gevestigd, waar dan jonge lieden bedorven, in plaats van onderwezen zijn geworden. Zij zijn ingewijd in schandelijke geheimen, en het was vervolgens gemakkelijk, hen tot misdaden te vervoeren. Hieruit is dus voortgevloeid, dat de voornaamste Vorsten van Europa zonder nut hunne schitterende overwinningen hebben behaald.

De geheime vereenigingen hebben overal brandstichtende fakkels verspreid, en het is vergeefs, dat men gepoogd heeft, dezelve uit te blusschen. In plaatsen zelfs, waar men oude stormen had weten te stillen, vreest men weder, dat die secten nieuwe woelingen zullen ontsteken. Men vreest zelfs, dat de leden dezer vereenigingen, met hunne goddelooze ponjaarden, degenen zullen treffen, die zij in het geheim tot hunne slagtoffers hebben verkoren. Hoe vele gevaren heeft de overheid niet gehad tegen te gaan, om de openbare rust te handhaven!

Men moet aan deze genootschappen ook nog de groote rampen toeschrijven, die de Kerk bedroeven, en die ons zoo levendig en pijnlijk ter harte gaan. Men valt met stoutmoedigheid hare heiligste leerstukken en voorschriften aan; men zoekt hare magt te vernederen, en de vrede, op welker genot zij regt had, is niet alleen verstoord, maar men zou kunnen zeggen, dat zij vernield is.

Men moet niet denken, dat wij al die ellenden, en nog andere, welke wij niet aanduiden, die geheime vereenigingen aanwrijven, met het doel om haar te belasteren. De werken welke zij durfden uit te geven over de godsdienst, den repu blikeinschen vorm dien zij aannemen, hunne verachting voor de overheid, de haat, die zij voor de oppermagt der goddelijkheid van JEZUS CHRISTUS en het bestaan van God aan den dag leggen, welke zij openlijk durven ontkennen, het materialismus (leer der stoffelijkheid), dat zij belijden, hunne wetten en statuten, die hunne ontwerpen en inzigten aan den dag leggen, bewijzen duidelijk, hetgeen wij van hunne pogingen hebben medegedeeld, om de wettige vorsten van hunne troonen te stooten, en om de grondslagen der Kerk te schokken; en dat het tevens even zeker is, dat deze verschillende vereenigingen, hoewel verschillende namen dragende, onderling verbonden zijn door hunne schandelijke ontwerpen.

Na al dit voorgestelde oordeelen wij het onze pligt, op nieuw deze geheime vereenigingen te veroordeelen, en opdat geene dezer zouden kunnen voorwenden, dat zij niet begrepen zij in onze Apostolische uitspraak, en zich van het voorwendsel kunne bedienen, om ligtgeloovige menschen te bedriegen, is het, dat wij, na den raad van onze eerwaardige Broeders, de Kardinalen van de Heilige Roomsche Kerk gehoord te hebben, uit onze eigene beweging, en na stellige kennis bekomen te hebben, en na rijpe overwegingen, voor altoos, en onder straffe door onze voorgangers gesteld in de Bullen hier aangehaald, alle geheime genootschappen, zoowel die, welke tegenwoordig bestaan, als die, welke in het vervolg mogten ontstaan, en die, welke met de Kerk en met de wettige Overheid, door hunne zoo even aangeduide ontwerpen, in openbaren strijd zijn, voor eeuwig verbieden.

Daarom verbieden wij aan elk Christen, van welken staat, rang, waardigheid of beroep, alle leeken of Priesters, wereldlijke of geordende geestelijken, zonder dat het noodzakelijk is, dezelve in het bijzonder te noemen, en krachtens de heilige gehoorzaamheid, om zich, onder welk voorwendsel ook, ooit te veroorloven, in de gezegde genootschappen te treden, dezelve voort te planten, ze te begunstigen, of te verbergen, in hunne woning of ergens anders te ontvangen, zich in die genootschappen te doen inwijden, in welken graad dit ook moge zijn, noch dulden, dat zij vergaderen, of dat men hen openlijk of bedekt, middellijk of onmiddellijk, raad of ondersteuning verleene, of wel, om anderen aan te raden, te verleiden, op te dringen, of te nopen, zich in de genoemde genootschappen te doen inwijden, in welken graad dit ook moge zijn, of hare vereenigingen bij te wonen, te ondersteunen, of hen op eenige wijze te begunstigen; maar integendeel, dat zij zich zorgvuldig verwijderd houden van de genoemde genootschappen, broederschappen of vereenigingen, op straffe van excommunicatie, waartoe degenen door de daad zelve zullen vervallen, van zich aan deze misdaden schuldig te maken, van welke straffen zij nooit, dan door ons, of onze opvolgers, ontheven kunnen worden, ten ware in doodsgevaar.

Wij bevelen bovendien aan elk en een iegelijk, op straffe van voormelde excommunicatie, om alles aan den Bisschop en aan de andere personen, wie het aangaat, kenbaar te maken, zoodra zij kennis zullen bekomen hebben, dat iemand tot gezegde genootschappen behoort, of schuldig is aan eenige der vermelde misdrijven.

Wij veroordeelen bovenal en verklaren nietig den goddeloozen eed, door welken zij, die tot deze genootschappen toetreden, zich verbinden, om aan niemand te openbaren, hetgeen deze secten betreft, en de leden dezer vereenigingen met den dood straffen, die ontdekkingen daaromtrent aan hoogerstaande geestelijken of leeken mogt doen. Zou het mogelijk zijn, dat men zich, zonder schuldig te worden, door eenen eed, tot eenen moord kon verbinden, en om de magt van hen te verachten, die met geestelijke of burgerlijke magt zijn bekleed, en om alles na te jagen, wat hunne rust kon storen? Is het niet schandelijk en ondeugend, om God tot getuige te nemen van dergelijke misdaden?

De Kerkvaders van het Concilie van Latraan hebben met veel wijsheid gezegd: ‘Non enim dicenda sunt juramenta, sedpotius perjuria, quoe contra utilitatem ecclesiasticam et SS. morum Patrum veniunt instituta. ’ (Inderdaad, zij kunnen geene eeden, maar veeleer meineeden genoemd worden, welke tegen het kerkelijk belang en de verordeningen der H. Vaders ingesteld zijn.) Kan men de stoutheid, of liever de zinneloosheid dezer menschen dulden, die niet alleen in het geheim, maar ook openlijk zeggen, dat er geen God is; die het in hunne geschriften openbaren, en die in zijnen naam eenen eed durven vorderen van hen, welke zij in hunne secte opnemen? Deze Bul heeft dan ten doel, om al de godslasterlijke en misdadige secten te veroordeelen en te vernietigen.

En nu, eerwaardige Katholijke Broeders! Patriarchen! Primaten! Aartsbisschoppen en Bisschoppen! wij vragen, of liever, wij roepen uwe hulp in, besteedt al uwe zorg aan de kudde, welke de H. Geest u heeft toevertrouwd, door u tot Bisschoppen van zijne Kerk te benoemen. Verslindende wolven zullen zich op u storten, en zullen geenszins uwe schapen sparen. Weest zonder vrees, en houdt u niet bezig met hetgene u persoonlijk betreft. Weest overtuigd, dat het heil der menschen, aan uwe godsdienstige zorg toevertrouwd, vooral van u afhangt, en weest volhardend; want hoewel wij in hagchelijke tijden leven, en de gezonde leer nog niet door alle menschen wordt verdedigd, beschouwen echter de meesten der getrouwen hunne herders als dienaren van JEZUS CHRISTUS en als verbreiders zijner geheimen. Bedient u dan, ten opzigte uwer schapen, van de magt, welke God u door eene bijzondere genade over hunne zielen heeft gegeven.

Deelt hen de listen der sectarissen mede, en de middelen, welke zij moeten bezigen, om zich voor deze te bewaren. Boezemt hen afschuw in voor degenen, die eene valsche leer belijden, die de geheimen onzer godsdienst en de zoo zuivere voorschriften van JEZUS CHRISTUS willen belagchelijk maken, en die de wettige overheid aanvallen. Eindelijk, om ons te bedienen van de woorden van onzen voorganger CLEMENS XIII, in zijnen rondgaanden brief aan de Patriarchen, Primaten, Aartsbisschoppen en aan al de Bisschoppen der Kerk, van den 14 September 1758.

'Repleti simus obsecro fortitudine spiritus Domini judicio, et virtute, ne tanquam canes muti non volentes latrare, greges nostrospatiamurfieri in rapinam, et oves nostras in devorationem omnium bestiarum agri, Neque nos quidquam deterreat, quominus pro Dei gloria, et salute animarum ad omnes dimicationes nos metipsos objiciamus. Recogitemus eum qui talem sustinuit a peccatoribus adversus semetipsum contradictionem. Quod si nequissimorum timeamus audaciam, actum est de episcopatu rigore; et de Ecclesioe gubernanda sublimi ac divina potestate; nec Christiani ultra aut durare, aut esse jam possumus, si ad hoc ventum est, ut perditorum minus aut insidias pertimescamus. ’ Dat wij, vervuld met den wil en den bijstand van des Heeren geest, volstandig blijven in den gebede, opdat wij niet dulden, dat de stomme honden door hun geblaf onze kudden tot derzelver buit maken, of onze schapen door hen verslonden worden. Dat ons niets afschrikke, om te strijden voor Gods eer en het heil der zielen. Wij maken er hen, die zulken tegenstand van de zondaren moeten verduren, opmerkzaam op, dat, aangezien wij, onderschraagd door de Bisschoppelijke magt, en door de hooge regering, alsmede door het goddelijk vermogen, de stoutmoedigheid van niemand behoeven te vreezen, de Christenen veel meer staande behooren te blijven onder beroeringen, om in geen geval de lagen der verleiders te vreezen. Katholijke Vorsten! onze waarde Broeders in JEZUS CHRISTUS, voor wie wij eene bijzondere genegenheid hebben, wij vragen u ernstig, ons ter hulp te komen. Wij herinneren u de woorden, welke LEO de Groote, onze voorganger, en wiens naam wij dragen, hoewel wij onwaardig zijn, bij hem vergeleken te worden, tot Keizer LEO zeide:

'Debes, incunctanter adverteri regiam potestatem tibi non solum ad mundi regimen sed maxime ad ecclesia presidium esse collatam, ausus nefarios comprimendo, quoe sunt bona statua defendas, et veram pacem his quoe sunt turba restituas. ’ (Men moet u zonder verwijl onder het oog brengen, dat u de Koninklijke magt niet slechts is gegeven tot het beheer der wereldsche zaken, maar voornamelijk als eerste van de Kerk, ten einde de goede instellingen, door het onderdrukken der goddeloozen, te verdedigen, en de ware vrede te herstellen waar die gestoord zij.)

Evenwel, de tegenwoordige omstandigheden zijn zeer verschillende van die, waarin men zich toen bevond; want gij hebt niet alleen de Katholijke Godsdienst te verdedigen, maar gij moet ook waken, voor uwe eigene veiligheid en voor die uwer onderdanen. De zaak der Godsdienst is heden onafscheidelijk van die der maatschappij, dewijl degenen, die deel nemen aan deze vereenigingen, evenzeer de vijanden zijn van uwe magt, als van de godsdienst. Zij vallen beide aan, en wenschen, beide omver geworpen te zien. Weest verzekerd, dat zij op hetzelfde oogenblik, indien zij konden, de godsdienst en de koninklijke heerschappij zouden omverwerpen.

Zoodanig is de trouweloosheid dezer arglistige menschen, dat, wanneer zij geheime wenschen smeden, om uwe magt omver te werpen, zij veinzen, dezelve te willen uitbreiden. Zij houden staande, en hebben reeds vele menschen diets gemaakt, dat onze magt en die der Bisschoppen binnen enge palen beperkt moet worden, en dat zij zelfs vernietigd moet worden door de wereldlijke magt, aan welke zij de regten van den Heiligen Apostolischen Stoel, die van de voornaamste Kerken, en van de Bisschoppen, welke geroepen zijn, om in onze zorgen te deelen, zouden wenschen op te dragen. Het is niet alleen de haat tegen de godsdienst, die hunnen ijver bezielt, maar de hoop, dat, wanneer de palen, die JEZUS CHRISTUS heeft geplant om de magt der Kerk te handhaven, zullen zijn omver geworpen, het alsdan gemakkelijk zal zijn, den vorm des Gouvernements te veranderen of te vernielen.

Ook tot u, beminde zonen! die de Katholijke godsdienst belijdt, rigten wij ons in het bijzonder. Vermijdt zorgvuldig degenen, die het licht met de duisternis, en de duisternis met het licht vermengen. En waarlijk, welk voordeel zou het u aanbrengen, door menschen uw vertrouwen te schenken, die aan God en aan de Vorsten hunne magt willen betwisten? die trachten door geheime lagen verdeeldheid tusschen de magten te doen heerschen, en die overal bevestigen, dat zij alleen het welzijn der Kerk en van de maatschappij beoogen, terwijl hunne daden bewijzen, dat zij overal verwarring te weeg willen brengen? Deze menschen zijn gelijk aan degenen, van welke JOHANNES zegt: Dat men hen niet moet huisvesten, noch groeten, 2 JOH. VS. 10. Het zijn dezelfden, welke onze Kerkvaders de eerstgeborenen des duivels noemden. Wacht u dus voor hunne verleiding en voor de vleijende gesprekken, welke zij zullen bezigen, om u tot hunne vereenigingen over te halen.

Weest overtuigd, dat niemand aan hen verbonden kan zijn, zonder zich aan grove misslagen schuldig te maken. Sluit het oor voor de woorden dergenen, die u in hunne vergaderingen willen lokken, en zeggen, dat men er niets tegen rede of godsdienst bedrijft, en dat hunne daden en gesprekken door de eer en de regtvaardigheid ingegeven worden. Men begrijpt ligtelijk, dat men het kwaad, dat hier bedreven wordt niet zegt aan degenen die niet in de hooge graden zijn ingewijd; maar het is integendeel bewezen, dat de magt en de stoutmoedigheid dezer secten aangroeijen, naar mate van het getal der deelhebbers, zoodat de minderen in rang beschouwd moeten worden als medepligtigen van degenen, die hen geleiden. Men kan hen de woorden toevoegen van den Apostel PAULUS, in zijnen Brief aan de Romeinen, H. I:32. Die zulke dingen doen, zijn den dood waardig, en niet alleen, die dezelve doen, maar ook een welgevallen hebben in degenen, die ze doen.

Eindelijk rigten wij ons met genegenheid tot degenen, die, niettegenstaande het onderrigt, dat zij ontvangen hebben, en hoewel zij deel hebben aan de hemelsche gaven, het ongeluk gehad hebben, zich te laten verleiden, en in deze genootschappen zijn getreden, hetzij in gewone, hetzij in hooge rangen of graden. Door onze pligten gedrongen, verzoeken en bezweren wij hen, om tot God terug te keeren. Wij spreken niet meer tot hen, als tot regtvaardigen, maar als tot zondaars; wij willen den herder navolgen, die zijne kudde verlaat, om het verloren schaap op te zoeken. Zonder twijfel hebben zij een groot kwaad bedreven, evenwel moeten zij niet wanhopen aan barmhartigheid; en de lankmoedigheid van God en van zijn' Zoon JEZUS CHRISTUS geve, dat zij terugkeeren tot des Heeren wegen; Hij zal ze niet verstooten, maar hen, gelijk de vader van den verloren zoon, zijne armen openen, om hen met teederheid te ontvangen. Om alles te doen, wat in onze magt is, en om hen den weg der boete gemakkelijker te maken, heffen wij, gedurende een jaar na de publicatie van dezen tegenwoordigen Apostolischen brief, in het land, dat zij bewonen, de verpligting op, om hunne broeders aan te klagen, en de uitwerking van den kerkelijken ban, welken zij verdiend hebben, door in die vergaderingen te komen; en wij verklaren, dat zij zelfs, zonder hunne deelgenooten bekend te maken, van die kerktucht ontheven kunnen worden door de Biechtvaders, welke in de plaats, door hen bewoond, erkend zijn door de gewone geestelijke magten. Wij gebruiken dezelfde toegevendheid met degenen, die te Rome wonen.

Indien iemand, door den Vader der barmhartigheden teruggestooten zijnde, verhard genoeg was, om deze secten in den door ons voorschreven tijd niet te verlaten, dan zal hij gehouden zijn, zijne deelgenooten aan te klagen, en zal hij, na dien tijd tot inkeer komende, onder het gewigt van den kerkelijken ban moeten bukken, en zal hij geene absolutie kunnen bekomen, dan na het aanklagen zijner deelgenooten, of ten minste na het doen van eenen eed, om dezen in de toekomst aan te klagen. Deze absolutie zal niet gegeven kunnen worden, dan door ons, onze opvolgers, of door degenen, welke van den H. Stoel volmagt hebben verkregen, om den kerkelijken ban op te heffen.

Wij willen, dat de gedrukte exemplaren van deze Apostolische Breve, na geteekend te zijn door eenen publieken Notaris, of voorzien te zijn van het kerkelijk zegel van een' Dignitaris der Kerk, dezelfde waarde zullen bekomen, als het oorspronkelijke. Dat niemand zich dienvolgens veroorlove, stoutmoedig te handelen in strijd met onze tegenwoordige verklaring, veroordeeling, bevel, verbod en ban. Indien zich nogtans iemand dit veroorloofde, dat deze wete, dat hij zich daardoor de gramschap van God Almagtig en die der heilige Apostelen PETRUS en PAULUS op den hals laadt.

Gegeven in Rome, te St. Pieter, in het jaar van de menschwording van onzen Heer 1826, den 3den van de iden (13) van Maart, en van onze Pauselijke regering het derde jaar. (Zie verder PIUS.)

B. Kardinaal Prodatarius.
F. CAPPACCINI, Substituut.
D. TESTA,
F. LAVIZZARIUS.

Voor Monseigneur den Kardinaal ALBAIN.

Gezien van wege de Raadkamer, voorzien met het looden zegel.

Geregistreerd aan de Pauselijke Secretarie der Breven.