Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 26-01-2019

Voeding (volgens hindhede)

betekenis & definitie

Voeding (volgens hindhede) - Onder de vele voedingssystemen, die in den loop der tijden aanbevolen zijn, mogen wij de ervaringen en beschouwingen van dezen onderzoeker niet vergeten.

Mikkel Hindhede, was destijds directeur van het laboratorium voor voedselonderzoek te Kopenhagen. Hij schreef meerdere werken over rationeele voedselkeuze en geldt zeker voor een gezaghebbende persoonlijkheid op dit gebied.

De bepaalde voedingswijze, die door hem gepropageerd wordt, heeft een tweeledig voordeel, n.l. ze is gezond en goedkoop. Allereerst schuilt er een nationaal element in. Hindhede's taak was regels aan te geven voor de voeding der Deensche bevolking. Hij heeft dus bij de voedselkeuze rekening gehouden met de spijzen die in Denemarken goedkoop zijn en aldaar overvloedig ter markt komen. Wij hebben hier dus de aanbeveling van een voedingsvorm, die in sterke mate beïnvloed werd door den (plaatselijken) prijs.

Dit op zich zelve kan niet anders dan de algemeene toepassing ten goede komen, echter de eigenaardigheden van het land, waarin de proeven verricht worden, mogen hierbij niet te veel op den voorgrond treden. Voor Nederland hebben deze ervaringen en proeven bijzondere beteekenis, omdat de gelijkenis tusschen beide landen Zoowel wat betreft ligging, bevolking als in andere opzichten, opvallend is. Wat in dit opzicht voor Denemarken geldt, kan in de meeste gevallen ook door Nederland aanvaard worden. Deze onderzoeker dan, is geen principieele tegenstander van dierlijk voedsel, evenmin een absoluut voorstander van vegetarisch eten, hij is echter een propagandist voor een voeding met een laag eiwitrantsoen en wel grootendeels uit oeconomische overwegingen. Hij beveelt een volksvoeding aan bestaande uit graanproducten, aardappelen, wortelgewassen en vetten. Derhalve zonder vleesch of visch, althans met een minimale hoeveelheid. Met zijn proeven tracht hij te bewijzen, dat men bij een eiwitrantsoen van 70 g per dag volkomen gezond kan blijven en alle werk zal kunnen verrichten. De beperking van het eiwit is dus feitelijk het eenigste principieele in de voedingswijze, die door hem aanbevolen wordt.

In landen met een reusachtigen veestapel en veel exportslachterijen, zal echter de prijs van het vleesch laag zijn. Het lage eiwitrantsoen is dus bij H. een uitvloeisel van oeconomische en niet van hygiënische overwegingen. Hindhede is van meening, dat de methode van voedselvoorziening, die door ons gevolgd wordt, zeer onoeconomisch is. „Wij brengen", zegt hij „slachtdieren groot met koolhydraten en eiwitten en na het vetmesten gebruiken wij hun eiwitten en vetten. Er zal dus een groot verlies aan voedsel zijn". Hierbij wordt echter vergeten, dat de beteekenis van de huisdieren (ook die voor slachtdieren bestemd worden), veel grooter is dan men oppervlakkig zou denken.

Behalve de voedende bestanddeelen na het slachten, wordt toch ook voortdurend mest gewonnen, die met de vruchtbaarheid van den bodem in nauw verband staat. Verder, voor zoover het hoornvee betreft, zijn ze den bron van zuivel- en zuivelproducten, die een enorme waarde vertegenwoordigen. Deze dieren zullen na afloop der lactatie toch zeker ook grootendeels als slachtdieren hun leven eindigen. Verder noemen wij de schapenteelt, die ten nauwste samenhangt met de wolproductie, eveneens een groot oeconomisch voordeel, dat grootendeels verdwijnen zou, wanneer eiwithoudend, (d.w.z. in hoofdzaak dierlijk) voedsel van het menu zou worden afgevoerd.

De varkensteelt bijv. voorziet inderdaad in een groot deel van de vetbehoefte. Deze vetmesterij geschiedt inderdaad voornamelijk met koolhydraten. Het varken verandert dus de koolhydraten voor ons in vetten. Ook in dat opzicht is dit dier voor ons en voor de rationeele voeding van zeer groot belang. De geweldige hoeveelheden maïs, waarmede in Amerika de varkens bijna uitsluitend gevoederd worden, zouden voor menschelijk gebruik nooit de beteekenis kunnen hebben, die ze nu verkrijgen, doordat het varken ermede grootgebracht wordt. Bovendien vertegenwoordigen de vetten een veel grooter aantal calorieën dan een overeenkomstig gewicht koolhydraten.

De voordeelen van de aanbevolen voedingswijze komt in het kort hierop neer: vermijd iedere luxe op het gebied der voeding, gebruik in hoofdtaak de land- en tuinbouwproducten van eigen bodem, beperk het vleeschgebruik in die mate, dat de eiwitvoeding niet boven ongeveer 70 g eiwit per dag stijgt. In zekere mate weerklinkt hierin de leuze, „terug naar de natuur”, een ideaal waar de mensch telkens weer door bekoord wordt, mede ook als reactie tegen het verregaande opdrijven en de mechanisatie der productie. Een groot voordeel van deze propaganda is, dat de kwaliteiten van den aardappel er zeer door op den voorgrond worden gebracht.

Deze veldvrucht, die vroeger vaak lang niet genoeg gewaardeerd werd, heeft geweldige verdiensten voor de volksvoeding. Door het bevatten van veel vitamine C is het inderdaad aan den aardappel te danken, dat de Europeesche bevolking volkomen beveiligd is tegen de gevolgen van scheurbuik, de voedselziekte, die de menschheid in vroeger tijden voortdurend bedreigde.

De voeding volgens Hindhede heeft vooral in tijden van oeconomische inzinking groote beteekenis. Men zal echter goed doen deze zoo noodig als leiddraad en niet als voorschrift te aanvaarden. Juist waar het betreft de hoeveelheid benoodigde eiwitten, mag geen te kleine minimumwaarde gesteld worden. Het feit dat iemand gedurende eenigen tijd gezond kan blijven bij een dergelijke karige eiwitvoeding, is nog geen bewijs, dat dit ook op den langen duur voor een geheel volk het geval zal zijn.

Zooals uit de calorieënwaarde blijkt, is een verschuiving van vetrantsoen en koolhydraatvoeding in beide richtingen zeer wel mogelijk, echter wijziging in het eiwitrantsoen wreekt zich op den duur. Als eindconclusie kunnen wij dus zeggen, dat er geen redenen bestaan om van de hoeveelheid van 100 g eiwit per hoofd en per dag (voor een mensch van ongeveer 70 kg) aanzienlijk af te wijken.

Voeding (het z.g. zuur en alkalisch voedsel).

Er bestaat tegenwoordig onder degenen, die de verschillende wijzen van voeding beoordeelen en aanbevelen, een richting om kwalen en gebreken van onzen tijd, voor een groot deel te wijten aan een verkeerde samenstelling van het voedsel. Zij maken bij het trekken van een dergelijke conclusie, onderscheid tusschen „zure” en „alkalische” voedingsmiddelen.

Tusschen deze twee verschillende groepen van spijzen, moet volgens hen een vaste verhouding bestaan en belangrijke afwijking van dien zoozeer gewenschten toestand, zou tot schade van het organisme leiden. Tot goed begrip diene het volgende: zuur voedsel wil niet zeggen, spijzen, die zuur smaken, integendeel het heeft met zuur niets te maken, echter de asch, die bij verbranding van dit voedsel achterblijft, reageert zuur en niet alkalisch (loogachtig). In de zure asch bevinden zich bijv. veel zuur-reageerende phosphaten van kalk en kalium en ook zuur-reageerende zwavelderivaten. Bij het alkalische voedsel, reageert de asch, die na verbranding achterblijft alkalisch. Dergelijke spijzen bevatten bijv. veel citroenzure of wijnsteenzure zouten. Wanneer deze verbindingen verbranden (verteren), ontstaat kaliumcarbonaat of potasch, een stof, die evenals soda, alkalisch reageert.

Een zure asch zal bij voorkeur gegeven worden door sterk phosphaat- en zwavelhoudend voedsel, een alkalische asch wordt gegeven door voedsel, dat weinig phosphaat bevat en veel citroen- of wijnsteenzure zouten (zouten van vruchtenzuren). Onder de zuurgevende spijzen herkennen wij veel dierlijk voedsel, onder de spijzen, die een alkalische asch geven, daarentegen veel vegetarische kost. Nu is het ongetwijfeld waar, dat een menu, waarin dierlijk voedsel domineert, den een veel beter bekomt dan den ander en omgekeerd een spijs-groepeering, die in hoofdzaak vegetarisch is, niet iedereen voldoet. Het is evenwel niet van een zekere tendens ontbloot, om hiervoor de reactie van de asch der spijzen verantwoordelijk te stellen. Immers, hierbij begaat men de fout, dat men de verbranding in het lichaam volkomen gelijk stelt met de destructie in een oven.

Er is geen enkele reëele waarneming, waaruit afgeleid mag worden, dat in werkelijkheid de citroenzure kalium in het darmkanaal tot potasch wordt afgebroken. Iets dergelijks geldt voor het voedsel dat als „zuurgevend” bekend staat. Als spijzen, die een zure asch opleveren, worden genoemd: roggebrood, tarwebloem, erwten, boonen (weinig). Voorts varkensvleesch, rundvleesch, kalfsvleesch, visch, rijst in zilvervlies, haver, linzen en aardnoten.

Zooals uit de desbetreffende voedseltabellen blijkt, gaat het hier hoofdzakelijk om voedsel, dat zeer rijk is aan eiwit en vet.

Spijzen die daarentegen alkalische asch zouden opleveren zijn: melk, room, koolraap, bloemkool, asperges, pruimen, kersen, appels, kwetsen, peren, aardbeien, aalbessen en boschbessen (weinig), aardappelen, wortelen, snijboonen, spinazie, roode kool, witte kool, kropsalade, rhabarber, vijgen, dadels, gedroogde pruimen, sinaasappels, citroenen, abrikozen, frambozen, tomaten en komkommer (veel). Ook de bruine rietsuiker, die nog belangrijke hoeveelheden melasse bevat, zou een geprononceerd alkalische asch geven. De lichaamsvochten van een gezond mensch, zouden volgens de voorstanders een overschot aan alkalisch reageerende stoffen hebben, de lichaamsvochten van een ziek mensch daarentegen een overschot aan zuur reageerende bestanddeelen. Het eiwit zou het best geassimileerd worden in een medium van stoffen, die een overschot aan alkalisch reageerende asch geven. Dit zou door een bepaalde voedselkeuze bereikt kunnen worden, waarin natuurlijk het vegetarisch element zeer op den voorgrond treedt.