Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 26-01-2019

Tarwe

betekenis & definitie

Tarwe - Het meest verbouwd wordt de gewone tarwe (Triticum vulgare). Men maakt onderscheid tusschen tarwesoorten met een haarpluimpje aan den top van de vrucht en soorten, die een dergelijk kenmerk missen (tarwe met en zonder baard). De meeste soorten zonder baard worden gebruikt als wintertarwe. De Engelsche tarwe is meestal een soort met baard en wordt vaak als zomertarwe verbouwd.

Zomertarwe wordt in Maart gezaaid, het zaad is dikwijls van minder goede hoedanigheid en zeer vatbaar voor aantasting door zwammen. Wintertarwe wordt vanaf October gezaaid, het is de voornaamste graanvrucht van den kleigrond. Van groot belang is ook de harde tarwe „durum” genaamd. Tarwe is het graan voor de gematigde streken. Talloos zijn de soorten, die van dit gewas gekweekt worden. In ons land zijn bekend de „Wilhelmina tarwe”, „Imperial Ha, „Millioen III”, „Witte Dikkop I en II”, „Pantser II”. Als zomertarwe dient hier te lande voornamelijk de soort „Japhet”. In Canada en N.-Amerika worden groote oogsten gekweekt van de „Marquis” tarwe.

De tarwekorrel is ongeveer 6 mm lang en 4 mm dik, eivormig en geelachtig, vaak iets rood van kleur. Snijdt men de korrel door, dan moet de doorsnede wit en melig zijn, soms iets hoornachtig. Een bepaalde soort wordt zachte of meelachtige tarwe genoemd. De zetmeelcellen en eiwitkorreltjes liggen hier los tegen elkander. Een tweede, hoornachtige soort, is hard en glazig van structuur. Hier liggen de zetmeel- en eiwithoudende cellen dicht tegen elkander.

Tusschen deze twee soorten in, onderscheidt men de halfharde variëteiten. De harde tarwe dient vooral voor het bereiden van griesmeel, macaroni en vermicelli. Deze soort komt voornamelijk uit Manitoba (Canada), Algiers en Indië. Uit de zachte soorten wordt het gewone tarwemeel gemalen. Voor de bereiding van bloem (voor fijn witbrood) is het wenschelijk, dat verschillende soorten door elkander gemengd worden. In Euorpa gebruikt men vaak een mengsel van Canadeesche, Australische, Indische en Russische tarwe.

De gemiddelde samenstelling van inlandsche tarwe is: water 13,4 %, eiwit 12 %, vet 1,9 %, koolhydraten 68,7 %, ruwvezelstoffen 2,3 %, voedingszouten 1,8 %.

Men beoordeelt de kwaliteit vaak in verband met het hl gewicht. Dit variëert meestal van 72—-82 kg. Het duizendkorrelgewicht is daarbij gewoonlijk van 30,5 tot 38 g. Meestal wordt de tarwe genoemd naar het land van herkomst en naar de kleur, bijv. Donautarwe, La Plata-tarwe, Breslauwertarwe, verder spreekt men van roode tarwe, witte tarwe, roode Dikkop enz.

Tarwe moet bestaan uit geheele, gelijksoortige korrels, het watergehalte mag hoogstens 15 % bedragen, de tarwe mag niet bedompt, duf of schimmelig geuren en niet geolied zijn. Het tarwe-eiwit, de gluten, bezit bijzondere kwaliteiten. Het maakt het tarwemeel en bloem bijzonder geschikt voor de deegbereiding.