Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 26-01-2019

Appelen (bewaren)

betekenis & definitie

Appelen (bewaren) - Gewoonlijk wordt aan het opdoen van appelen eerst gedacht na half October. Vóór dien tijd is het in de huizen te warm en ook is het fruit, dat zich bijzonder voor bewaren leent dan nog niet rijp. De appelen moeten geplukt zijn en niet afgevallen, omdat „valfruit” meestal in rotting overgaat.

Appelen bevatten zeer veel fermenten, die de vertering inleiden en het appelvleesch bruin maken. Deze bestanddeelen kunnen bij de minste kneuzing het vruchtvleesch bereiken, vandaar dat men dit fruit met de grootst mogelijke omzichtigheid behandelen moet. Als hand- en moesappelen leenen zich bijzonder goed om te bewaren: Goudreinetten, zure Bellefleuren en Court Bender, Als zoete stoofappelen: zoete Reinetten en enkel Benderzoet.

Als zoete stoofperen: Winterjannen en Brederode's. Bij ontvangst moet men vooral toezien op gave vruchten. Bij voorkeur moeten ze verpakt zijn, om tijdens transport tegen druk en stoot beveiligd te zijn. Als bewaarplaats kieze men een luchtige vorstvrije plaats op zolder, in kelder of luchtige kast. De vruchten worden voorzichtig op kranten uitgespreid (niet uitstorten) en met kranten afgedekt, zoodat zoo weinig mogelijk direct daglicht kan toetreden, waardoor het leven in de vrucht langzaam voort kan sluimeren. In den voorraad moet zoo min mogelijk worden geroerd.

De appels mogen niet op scherpe kanten rusten, daar dit tot vorming van bruine plekjes aanleiding geeft. Vocht is zeer nadeelig en ook vorst wordt niet goed verdragen, hoewel veel beter dan door aardappelen. Merkwaardig is, dat zoete appelen veel beter tegen vorst kunnen dan zure appelen. Muizen is een ellende in een appelvoorraad, veel erger is echter de schade door een rat aangebracht. Deze vernieler is het alleen om de pitten te doen. Het knaagsel valt tusschen den voorraad en infecteert de andere appelen.