Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

Gepubliceerd op 14-11-2019

pip

betekenis & definitie

Een ziekte van hoenders en andere vogels, waarbij zich een dik slijm afscheidt in de neusholte en soms ook de tong verhard wordt. Een andere naam is snotziekte. In sommige delen van het taalgebied is pip ook de volksbenaming voor de griep, voor kroep of keelontsteking.

Dikwijls werd de ziekte opgevat als een ernstige ziekte, die een dodelijke afloop heeft. Vandaar ook dat het woord in verwensingen als krijg de (gestreepte) pip! en laat ze (allemaal) de pip krijgen! gebruikt wordt.

Sanders en Tempelaars (1998) hebben als enigen nog de variant krijg de pip met sterretjes voor je ogen! Als trefwoord komt pip vanaf de vierde druk in Van Dale voor. Voor de meeste hedendaagse moedertaalsprekers komt bij pip de gedachte aan een of andere ziekte niet op.

En ook een taalkundige zal bij het horen van pip of pepeie niet onmiddellijk aan het Middellatijnse pipita, een vervorming van het Latijnse pituita, ‘slijm’, ‘snot’ denken. Pup is een variant. De emotionele betekenis van de verwensingen duidt op minachting, ergernis, afkeer, haat en vergelijkbare emoties, die alle weergegeven kunnen worden met ‘donder op’.zie kippenkoorts, krijgen.