Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Hoog

betekenis & definitie

(bn. en bw.)

- het hoog ophebben, verwaand zijn, het hoog in de bol hebben
- hoog oplopen met, veel ophebben met, ingenomen zijn met

Enkele jaren geleden lapten de Stones - die niet hoog oplopen met gatlikkers - het blad Teek! een proces aan de broek omdat die snoodaards ‘hun’ tong op de cover hadden gezet. - DM, 09-08-2002.

- op het hoogste, op de bovenste verdieping
- zie hoger, zie hierboven, zie hiervoor.