Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

Gepubliceerd op 26-08-2022

hand

betekenis & definitie

- een handje toesteken, een handje helpen, enige hulp verlenen.

Om te beginnen kunt u de opname van alcohol vertragen. Eet een doos sardienen voor u uitgaat, de vis- en olijfolie is goed voor u. Of drink ten minste een eetlepel zuivere olijfolie. Ideaal zijn producten die de lever een handje toesteken. - FET, 28-12-2002.

- van de hand Gods geslagen, <fig.> verlamd van schrik, van verbazing.

Toen eigenaar Luc Simon hem op de hoogte stelde, stamelde de nietsvermoedende dertiger uit Denderleeuw ‘dat is goed’, waarna hij als van de hand Gods geslagen vertrok naar Brussel om zijn cheque te innen. Luc Simon won ooit zelf de grote pot. - HN, 27-11-2002.

- hij heeft er een handje van weg om, hij heeft er een handje van om.

Ook andere bedrijven hebben er een handje van weg geregeld miljarden af te boeken op goodwill, voorraden of als herstructureringslast. - FET, 18-12-2002.

- iets uit ter hand verkopen, iets onderhands verkopen, iets uit de hand verkopen.
- iemand aan de hand hebben, door iemand opgehouden worden, aan de praat gehouden worden.
- iets aan de hand hebben, last, problemen hebben

.- ui tiemands handen eten, afhankelijk zijn van iemand.

Omdat een bedrijf als Kirch over kop is gegaan, houden ze de prijzen kunstmatig hoog. Met als slachtoffer de voetbalfan. Ik ga dit aankaarten op de eerstvolgende vergadering van de Europese voetbalbond Uefa. Maar ik verwacht er niet veel heil van. Ook de Uefa eet uit de hand van de tv-concerns. - HN, 16-10-2002.

- zonder handen rijden, met losse handen rijden.
- onschuldige hand, iemand die door loting de winnaar eruit pikt.

De vijf winnaars, dooreen onschuldige hand gekozen ontvangen elk 2 filmtickets. - BvL, 10-08-2002.