Gepubliceerd op 14-03-2021

Zaagmachines en zagen

betekenis & definitie

Men onderscheidt de machinale zagen in raamzagen, lintzagen en cirkdzagen. De raamzagen dienen voor het snijden van stammen en zwaar hout tot platen en delen. De verschillende stelsels hebben éénsnijdende, verticaal in een raam gespannen zaagbladen met automatischen aanvoer van het hout.

De motor ligt meestal onder het raam, terwijl drijfriemen en transmissie-assen onder den vloer zijn aangebracht, ten einde het manoeuvreeren met de lange werkstukken zoo min mogelijk te belemmeren.Fig. 12 toont de raam zaag van Kirchner. De onder het krachtige gestel G G gelegen as i wordt gedreven door riemschijf R. Naast de vliegwielen S S zitten krukken, die door koppelstangen Z het zaagraam met de zagen A op en neer bewegen, geleid door lijst r over geschaafde banen. De stam B, gepakt door klauwen a a, rust aan de uiteinden op twee wagens W en bij de zaag op twee geribde walsen u, die met de twee bovenop drukkende walsen t den stam verschuiven. Hiertoe dient een schakelwerk C, dat door een excentriek op as i (niet zichtbaar) in beweging wordt gezet, wat ten gevolge heeft het stootsgewijs draaien van rad c, dat deze beweging door tandraderen op de walsen u overbrengt, en van deze, door middel van ketting K, op de drukwalsen t. Om alle oneffenheden van het ruwe hout te kunnen doorstaan, kunnen de walsen t in verticale sponningen iets meegeven, aangedrukt door tandstangen met ingrijpende rondsels, die onder invloed staan van spangewichten g g.

Eene eenvoudig werkende horizontale zaag is afgebeeld in fig. 13. Het is direct duidelijk dat deze meer ruimte vereischt dan de voorgaande. Aan het gestel G G G zitten twee schroeven, die een horizontaal geleidingsstuk dragen, dat dus verticaal verstelbaar is, en waarin eene slede r r, die het zaagblad a a draagt, heen en weer bewogen wordt door middel van riemschijf R, krukwiiel S en drijfstang. De stam A, door klemmen K K op zijn plaats gehouden, rust op eenen wagen W, die op rollen loopt, en die door middel van een in den tandstang i aangrijpend rondsel op as m tegen de zaag in bewogen wordt. Deze beweging gaat uit van riem vu en wordt naar m overgebracht door het kegelrad u, worm b en wormrad n. Om den stam na iedere snede versneld te doen terugloopen, rukt men de klauwkoppeling o uit, waardoor tegelijk twee kegelraderen c in werking worden gezet, waarvan het achterste door een afzonderlijke riem v t wordt bewogen. Door aan ’t handwiel H te draaien wordt het zaagraam naar behoefte hooger of lager gesteld.

Een directwerkende stoomzaag voor gevelde stammen is afgebeeld in fig. 14. Hij kan ook, bij het aanwenden van een horizontaal liggend zaagblad, voor het omzagen van boomen gebruikt worden. Een zaag a met geleiding b zit bevestigd aan een zuigerstang c, behoorende tot eenen om tappen e draaibaren stoomcylinder. Door den worm h, grijpende in een tandrad aan den cylinder, kan de zaag op de vereischte hoogte ingesteld en geleidelijk naar beneden gedrukt worden.

De lintzagen bieden het voordeel van con1 tinu-doorzagen en, binnen bepaalde grenzen, van kromzagen. De zaagbanden zijn van hoi mogeen staal en de uiteinden door zilversoldeer of messingsoldeer aan elkaar verbonden. Deze band zonder eind loopt over twee schijven ; B B, met niet kleineren middellijn dan 70 cM. (fig. 15), waarvan de onderste is de drijvende schijf, terwijl de bovenste in eene verticaal verplaatsbare slede E is ondersteund, ten einde de zaag te spannen, met behulp van i het handwiel H. Bij is eene geleiding, bij G een schermplaat voor het geval, dat de zaagband breekt. De tafel C kan tot 45 l scheef gesteld worden.

De cirkelzagen gaan tot middellijnen van I 3 M. bij eene bladdikte tot 6 m.M., terwijl ; de omtrekssnelheid 15—45 M. bedraagt. Zij zijn op spillen bevestigd met bijzonder groote I draagvlakken. Een cirkelzaagbank is afgebeeld I in fig. 16. Het zaagblad S, door een bescher| mingskap a afgedekt, wordt door een riem I gedreven (niet zichtbaar). De tafel bestaat uit twee deelen, waarvan het voorste, T, om scharnieren kan nederslaan, om het hout onder verschillende hoeken te zagen, en i ondersteund is door met handwiel H verstelI bare steunschroeven S. A en L zijn lijsten om het hout te geleiden.

Eene zeer handige zaaginrichting vormt de slingerzaag, fig. 17, waarbij de zaagspil a ; aan den langen arm R kan schommelen om as XX, terwijl de overbrenging van bewej ging, uitgaande van riemschijf r, door s en i den riem t in alle standen verzekerd is.

Dikwijls gebruikt men eene zaag, die scheef ; op den spil bevestigd wordt, een z.g. hiintel\ zaag of dronken zaag voor het snijden van : sponningen van niet te groote breedte, zoo; als afgebeeld in fig. 18. Hier zit het zaagblad geklemd tusschen twee ringen i i, die over I de kegelvormig afgedraaide naaf verstelbaar ; zijn en met schroef s bevestigd worden.

Voor het afzagen van ijzeren staven, balken enz. gebruikt men veelal eene langzaam draaiende cirkelzaag a, fig. 19, die in eenen arm b b is aangebracht, welke kan scharnieren om den door het gestel G gedragen as W, die voorzien is van riemschijf S en vliegwiel H, zoodat de zaag a kan rijzen en dalen, h is een handvat. Het werkstuk ligt op tafel t. De zaag wordt bewogen door eenen worm d, werkende op wormrad e, welke beweging, uitgaande van as w, door kegelraderen k op as b wordt overgebracht. De tafel 111 is met behulp van schroeven s en s1 over de voetplaat F verplaatsbaar bij het gebruiken van den tevens aan deze machine verbonden spiraalboor B.

Het houtzaagsel wordt in de meeste zagerijen als brandstof verstookt. Met een bindmiddel vermengd wordt het ook geperst tot houtsteen of xyloliet, dat voor parketvloeren enz. wordt gebruikt. Ook wordt zaagsel op groote schaal gebruikt voor het bereiden van oxalzuur. Fijn zaagsel, b.v. van rozenhout, vermengd met bloed, levert een materiaal dat in ornamentvormen geperst wordt tot medaillons, bloemversieringen enz.

Literatuur: Hermann Fischer, Die Werkzeiigmaschinen (Band II, Berlin 1901).

Zagen

Eene zaag is een staalblad van Iangwerpigen o! cirkelronden vorm, dat aan den rand voorzien is van insnijdingen, zoodanig, dat daartusschen tanden blijven s!:aan, die te beschouwen zijn als beitels, welke de materiaalvezel afsnijden. Daartoe is noodig dat de voorzijde van den tand, de borst, met het zaagbladvlak een hoek van voldoende scherpte vormt, „die geregeld moet worden bijgewerkt. Wegens de elastische uitzetting van de beide zijwanden der snijdgroef, is het noodig, dat de zaag in het blad iets dunner zij, dan de breedte aan den rand, om te voorkomen, dat de zaag klemt. Men streeft er overigens naar om de snede zoo dun mogelijk te maken, ten einde materiaalyerlies te voorkomen. Bovendien moet de tusschenruimte der tanden voldoende zijn tot berging der afgesneden spanen, het zaagsel, tot op het oogenblik dat dit vrij kan wegvallen. De vorm der tanden is meest driehoekig.

Men onderscheidt metaal- en houtzagen. Bij de eerste worden telkens kleine spanen afgesneden, waarom de tusschenruimten niet groot behoeven te zijn, zoodat hier de tanden klein zijn en dicht opeenstaan, gemiddeld 5—10 tanden per c.M. (fig. 1). Bij hout worden veel grootere spanen weggesneden, door tanden van 2—50 m.M. De hierdoor noodige tusschenruimten zijn bijgevolg ook grooter en hebben den vorm als in fig. 2 a a en 3 a a. De hier afgebeelde tanden snijden slechts met de linkerzijde. Voor dubbelsnijdende zagen gebruikt men die van fig. 4 of plaatst de borst der tanden afwisselend tegenover elkaar, fig. 5, 6 en 7, of in tegengestelde groepen van tanden zooals in fig. 8. Bij zeer groote cirkelzagen kunnen dikwijls de tanden afzonderlijk worden ingezet, fig. 9, wat met het oog op het dikwijls breken van zaagtanden oen groot voordeel is. Hier wordt de tand a met cirkelvormigen en gegroefden rand in het eigenlijke zaagblad S gezet en in de pijlrichting door het slot b vastgezet, waarbij de tand met een nok m tegen het blad aan[ slaat; nn zijn gaten voor het hanteeren.

Het zaagblad is in het algemeen te dun 1 en te slap om zonder meer te kunnen worden gebruikt en moet daarom worden gespannen.

Zonder dit komen zij alleen voor als timmermansgereedschap: de gewone handzaag, de schrobzaag, de trekzaag, de toffelzaag enz.

Tot de spanzagen behooren de handzaag voor metaal, die als een smalle strook van 20 ; m.M. breedte in eenen beugel is gespannen, aan de uiteinden met schroeven bevestigd.

Verder de figuurzaag voor hout, op dezelfde wijze in eenen beugel bevestigd, met zeer smalle bladen van 1 a 2 m.M., die het mogelijk maken zeer scherpe krommingen te snijden voor figuur- en sierwerk. De spanzaag heeft I tot steun een houten raam van dubbel Tvorm, tusschen welks verticale stijlen aan de ééne uiteinden wordt bevestigd een zaagband van 0.5 tot 1 M. lengte en 5—10 c.M. breedte, die door het draaien van een pees of snoer tusschen de andere uiteinden dezer stijlen gespannen wordt. Deze dient in het timmermansbedrijf voor het zagen van kleinere stukken.

Het scherpen der zagen, d. i. van de reeds genoemde snijkanten aan de borstzijde, geschiedt met een zaagvijltje, gewoonlijk driekant, of door middel van amaril slijpschij ven. Voor het verkrijgen eener goede snede en tot het verminderen der klemming worden de zagen geschrankt, d. i. om den ander naar weerszijden van het zaagblad uitgebogen, fig. 10. Tot vergemakkelijking van den arbeid bij het herstellen en invijlen van zagen zijn dikwijls onder de tanden reeds reservegaten uitgeponst, zooals fig. 11 aanduidt.