Gepubliceerd op 14-03-2021

Wittelsbach

betekenis & definitie

oud duitsch adellijk geslacht, waaruit het tegenw. vorstenhuis van Beieren ontsproten is en als welks stamvader Liutpold genoemd wordt (gest. 907). Otto IV hertog van Beieren, vestigde in 1124 zijn residentie te Wittelsbach; Lodewijk I vereenigde 1214 de Palts met zijn hertogdom.

Het huis W. deelde zich na den dood van Lodewijk II, den Strenge, in 1294 in twee liniën, van de Palts en van Beieren. Uit laatstgenoemde linie bestegen twee leden den duitschen keizerstroon (Lodewijk de Beier, 1314—46, en Karel VII 1742—45); zij verkreeg in 1623 de keurvorstelijke waardigheid en stierf 1777 uit met Max. Joseph. De oudere linie erlangde reeds in 1356 de keurvorstelijke waardigheid, zag een harer leden Ruprecht op den keizerstroon (1400 —1410) en werd na diens dood verdeeld in vier takken: Keurpaltz, Opperpaltz, Simmern en Mosbach, van welke Opperpaltz en Mosbach in 1443 en 1499 uitstierven, de keurvorstelijke (Heidelbergsche) in 1559 ophield te bestaan met den dood van Otto Hendrich, de andere, P. Simmern, weder in verschillende liniën werd gesplitst. Een dezer, P.-Tweebruggen, regeerde over Zweden van 1654 tot 1718, erfde in 1749 den P. en B., nam in 1806 den titel van koning van B. aan en bloeit thans in een koninklijken en een hertogelijken tak.

< >