duitsch plantkundige, geb. 18 Mei 1824 te Leipzig, stond aan het hoofd van een muziekhandel aldaar en hield zich ook ijverig met de natuurwetenschappen bezig, werd 1863 als hoogleeraar naar Heidelberg, en in 1872 naar Tübingen beroepen, en overl. 12 Jan. 1877 te Lindenau. In zijn eerste werk: JJeber den Vorgang der geschlechtlichen Befruchtung der Phanerogamen 1847) toonde hij aan, dat het reeds vóór de bevruchting, als eerste cel van het nieuwe organisme, in de zaadplanten voorh. kiemblaasje door de indringende stuifmeelbuis tot verderontwikkeling wordt opgewekt; dit onderwerp behandelde hij grondiger in Die Entstehung des Embryos der Phanerogamen (Leipz. 1849).
Zijn Vergleichende Untersuchungen der Keimung, Entfaltung und Fruchtbildung höherer Kryptogamen und der Samenbildung der Koniferen (ald. 1851) vormen de eerste grondige behandeling van de ontwikkelingsgeschiedenis dezer klassen van het plantenrijk, en geven een duidelijk beeld van de genetische verwantschap der cryptogamen en phanerogamen. Wat Haeckel de phylogenetische methode noemde, had H. reeds lang tevoren in zijn vergelijkende onderzoekingen in toepassing gebracht, met gunstig gevolg. Hij bestudeerde verder het opstijgen der sappen in de planten, de bewegingsverschijnselen in het plantenrijk, de wijzigingen in de groeirichting der plantendeelen, de wetten van den wasdom der stammen en bladen van de hoogere cryptogamen, den bladstand, de ontwikkelingsgeschiedenis der bloemen, enz. Van 1885 af gaf hij met de Bary, Irmisch en Sachs een Handbuch der physiologischen Botanik uit, waarvoor hijzelf de werken Lehre von der Pflanzenzelle en Allgemeine Morphologie der Gewächse (Leipz. 1867—68) schreef.