Gepubliceerd op 14-03-2021

Varken

betekenis & definitie

Behoort tot de klasse der zoogdieren, orde van de Dikhuidigen en geslacht Sus. De huid is dik bedekt met grove haren (borstels); de kleur verschilt naar de rassen, wit, zwart, grijs, rossig. Sterk gebouwde romp met goed gespierde schouders, rug, lenden en dijen; de staart is kort en meest gekruld.

Iedere voet heeft vier teenen, twee naar voren gericht, waar het varken op loopt en twee kleine naar buiten gericht, die den grond niet raken. De kop is dik, lang, en heeft groote ooren die naar de rassen meer rechtopstaand of hangend zijn; hij wordt gedragen door een korten dikken hals, en het eind van den snuit aan de bovenkaak wordt gevormd door een platte kraakbeenige schijf, min of meer elastisch waarin de neusgaten voorkomen, voor het wroeten dient en uiterst gevoelig is. De tandformule is3 2 6
3 2 6

Merkwaardig is vooral bij de wilde rassen de ontwikkeling van de hoektanden die ver uit den mond groeien, groote haken vormen en voor het varken als verdedigingsmiddel dienen. Het mannelijk individu heet Ever (bij; de tamme rassen Beer), het vrouwelijke de zeug en de jongen zijn de keuen of biggen.

De zeug draagt 112—120 dagen, brengt 8—12 jongen ter wereld en beert alle drie weken, Het lijdt geen twijfel of onze tamme varkens stammen af van het wilde zwijn (Sus scrofa), dat nog algemeen verspreid is in Europa en Azië.

Van de Aziatische rassen is de oorsprong minder goed bekend; misschien stammen die van het Papua-zwijn (Sus indicus). Van het wilde zwijn is het zoogenaamde landvarken ontstaan, dat in Europa algemeen verspreid is en overal ongeveer dezelfde vormen vertoont: grove beharing, meestal witte kleur, hoogbeenige en platribbige romp met een naar boven gebogen rug en afhangend kruis, aan den kop een langen snuit en vooroverhangende ooren; een dier dat zeer vruchtbaar is (12—18 biggen), zijn jongen goed opfokt, maar laat rijp is in zijn ontwikkeling; het mesten duurt lang maar het dier wordt zeer zwaar (tot 500 K.G.) en levert een vleesch en spek van uitmuntende kwaliteit. Zeer groote afmetingen (lengte 2 meter, hoogte 1 meter). De meest bekende variëteiten, zijn: het oud Engelsche varken, het westphaalsche zwijn uit Duitschland en het varken van Normandië en van Craoïi in Frankrijk.

In Azië (China, Japan), waar men zich reeds lang op het verbeteren van het landvarken had toegelegd, had men een klein var! ken verkregen, met een gevlekte of zwarte | huid, korte en schaarsche beharing, kortbeenig i lichaam, met langen, breeden, rechten rug, een 1 kalm temperament, een vroegrijpe ontwikkei ling, maar dat -niet zoo vruchtbaar was en in | gemesten toestand nooit zoo zwaar werd. Door : Engelsche fokkers is het eerst getracht, de goede eigenschappen van Aziatische varkens ; te vereenigen met die van het Europeesche : landvarken, en zoo zijn de verbeterde rassen 1 ontstaan, waarvan de voornaamste zijn: Het Yorkshire-varken (groot en klein ras) met een lichaamsvorm in het algemeen cylindrisch, wit van kleur, schaarsche beharing, rechtopstaande ooren, korten hals met een gedrongen, kort ; en sterk gebogen spitsen snuit; de vleezige deelen zijn sterk ontwikkeld, terwijl de minder! waardige kop en pooten klein zijn gebleven; i heeft voor het verbeteren van andere rassen de grootste beteekenis, vooral de groote variëteit welke minder verfijnd is. Naast het Yorkshire V. komt het Berkshire varken: zwart of gevlekt klein ras, dat ontstaan is doorkruisen van het landvarken met Napelsche varkens, een zwart ras dat in Italië leeft en veel overeenkomst vertoont met Aziatische varkens; het spek van de Berkshire moet wat smaak betreft, iets bij dat van het Yorkshire achterstaan. Het Tamworth V., rossig van kleur, doet nog in den vorm van den snuit denken aan het wildzwijn; is verder zeer gezocht door zijn sterke constitutie, groote vruchtbaarheid en de uitstekende kwaliteit van het vleesch. Ben in Amerika gevormd ras, de Poland-China, heeft in Europa nooit veel aftrek gevonden. In Duitschland heeft men met behulp van het groot Yorkshire V. en door goed toegepaste teeltkeuze het landvarken goed verbeterd, en is het Veredelde Westphaalsche varken ontstaan, dat ook in ons land als fokmateriaal ingang gevonden heeft.

Op groote schaal worden in Nederland varkens gefokt. Elke landbouwer heeft een of meer zeug- of mestvarkens. De biggen blijven 6—7 weken bij de zeug, gaan in de weide en ontvangen daar wat bijvoer. Op een leeftijd van zes maanden komen ze op de markt als schrammen of loopvarkens. Zij worden nu hetzij aangehouden om er verder mede te fokken, hetzij gemest voor de Londensche markt, die gemeste varkens vraagt van 120—150 pond. Met het exploiteeren van die z.g.

Londensche biggen, Engelsche varkens, belasten zich de exportslachterijen, die de varkens laten opkoopen, en naar Londen in geslachten toestand opzenden. De op ouderen leeftijd gemeste varkens dienen meest voor de inlandsche consumptie. Voor de vetmesting worden den varkens veel maismeel en aardappelen gevoederd, al of niet gemengd met karnemelk of ondermelk. Met erwtenmeel of mengsels van gerstenmeel en roggemeel, wat echter duurder is, verkrijgt men een spek van uitstekende kwaliteit. De prijzen van die voedermiddelen en van het varkensvleesch bepalen echter, wat het voordeeligst is.

< >