Gepubliceerd op 14-03-2021

Ursinae

betekenis & definitie

beren. Familie der roofdieren (zie Carnivora), gekenmerkt door een minder verscheurend gebit dan de overige roofdieren, daar zij ook veel plantenvoedsel nuttigen en daaraan zelfs dikwijls de voorkeur geven. Zij hebben dus meer een allesetend, omnivoor gebit, met weinig ontwikkelde scheurkies, kleine en stompe ware kiezen (knobbelkiezen) en vroeg uitvallende valsche kiezen.

De hoektanden zijn groot. De kop is langwerpig rond, met spitsen snuit; de poolen, die aan alle voeten 5 teenen bezitten, zijn matig van lengte, doch krachtig, zeer geschikt om te klimmen en te grijpen. De voetzolen zijn bijna geheel naakt en raken den grond over de geheele lengte, dus de beren zijn zooltreders. De beweging over den grond is daardoor plomp en onbeholpen. Bijna in elk werelddeel en klimaat treft men beren aan. Zij worden verdeeld in de volgende geslachten. 1.

De echte beer (Ursns) met 6/7 snijtanden; logge, plompe, langharige dieren met korten staart, vnartoe behooren: de bruine beer (IJ. arctos), 2 m. lang, 1—l1/^ m. hoog, tot 250 k.g. zwaar, wordt 40—50 jaar oud. Deze kwam vroeger in geheel Europa voor, thans nog slechts in de bergstreken en verder in Perzië en Siberië. Hij houdt in dichte, eenzame bosschen verblijf, in holen, rotswanden of onder boomstammen; voedt zich met koren, gras, knoppen, vruchten, visch, bijen en honig, doch oudere beren vallen ook grootere dieren aan: schapen, ossen, paarden en wild. Voor den mensch is hij slechts gevaarlijk, als hij getergd wordt; de zwarte of Amerikaansche beer (U. americanus), 2 m. lang, 1 m. hoog, is zwart en gladharig, wordt ook barribal genoemd; de ijsbeer (11. marltimiis), zie ald. De beer kan zeer goed op de achterpooten staan en loopen en is ook een goed zwemmer. De jongen worden door de moeder met veel liefde verzorgd en met krachtige slagen tegen het mannetje verdedigd.

Het vel heeft veel waarde als bont; het vet wordt als pomade gebezigd. In vele noordelijke landen gold de beer vroeger als een hooger wezen; ook komt hij veel op wapens en in namen (Bernhard, Bern) voor. De lippenbeer (U. labiatiis) in Oost-Indië, is veel kleiner (1.5 m. lang) en wordt zoo genoemd naar den eigenaardigen slurfvormigen snuit. 2. De waschbeer (Procyon lotor), komt in N.-Amerika voor, heeft een spitsen en korten snuit, 6/6 snijtanden, 2/1 knobbelkiezen, matig langen staart; het dier is slechts 65 c.m. lang; het wrijft het voedsel (maïs, steenvruchten, eieren), na het in water gedoopt te hebben, tusschen de pooten fijn, waarvan de naam afkomstig is. Er wordt veel jacht op gemaakt wegens den pels. 3. De neusbeer (Nasua), in Zuid-Amerika, aldaar coati genoemd, 50 c.m, lang, heeft een dergelijk gebit als de waschbeer, doch de neus is tot een zeer beweeglijken snuit verlengd; in Brazilië wordt er jacht op gemaakt wegens den pels en het eetbare vleesch. 4. De wikkelbeer of wikkelneus (Ccrrolrptes), insgelijks in Zuid-Amerika levend, heeft een langen, overal behaarden grijpstaart, wordt ook kinkajoe genoemd (zie ald.).

< >