Van algemeene bekendheid is, dat het Toynbee-werk, al was het nu juist niet onder dien naam, in aller eersten proef van uit Amerika naar Europa werd overgebracht, en dat de zaak in het bijzonder voor het eerst in Engeland opbloeide, en daar den naam „Toynbee-werk” ontving, naar Arnold Toynbee (zie ald.). In ons liand is de eerste stichting op groote schaal geweest ,,Ons Huis”, te Amsterdam, dat wijd en zijd in ons land zijne stralen uitzond, en opwekte tot het oprichten of stichten van dergelijke, inrichtingen tot volksontwikkeling en volksbeschaving.
Naar gelang van hunne uitgebreidheid en finantieele draagkracht, gaan van de Toynbee-vereenigingen uit, cursussen in talen, handwerken, verstellen, strijken enz. enz. en voor hen die in hunne jeugd op geestelijk gebied het meest te kort kwamen, zelfs onderricht in schrijven en lezen. Het beginsel van het werk, de grondgedachte van het stelsel is, dat zij, die vooral geestelijk de meer bevoorrechten zijn, van die bevoorrechting mededeelen aan anderen, uit het zuiver begrip dat wie veel ontving (hier op geestelijk gebied) ook verplicht is veel te geven. Als een bijzonder uitvloeisel daarvan, zijn te noemen de leeszalen en leesbibliotheken, waar niet alleen de boeken gelezen of gehaald worden, maar waar door de verschillende leden der leeszaal-commissies getracht wordt, invloed uit te oefenen op de keuze der lectuur, en er dikwijls een niet onvruchtbare bespreking aan wordt toegevoegd.Om aan het Toynbee-werk zooveel mogelijk het karakter van philanthropie te ontnemen, wordt voor alles: cursussen, uitvoeringen, leeszalen en bibliotheken eenig geld geëischt. Doch dit bedrag kan uit den aard der zaak zoo gering wezen, dat daar, waar de finantieele steun karig vloeit, de inrichtingen veelal een kwijnend bestaan leiden. Alleen krachtige steun van particuliere, menschlievend gezinde personen kon de inrichting, zooals bijv. die te Amsterdam, tot dien bloei doen geraken. Niet te miskennen is dat de Toynbeehuizen vruchten hebben afgeworpen, en nog uitwerken veel goeds en harmonisch, tot opbouwing en ontwikkeling van de lagere rijen der Maatschappij. Toch zijn ze meer te beschouwen als een overgangsstadium, als een streven tot verbetering en vermindering van verouderd onrecht. Veel beter, veel gelukkiger zal de tijd wezen, waarin niet bij toeval en uitzondering het eene individu zal worden bedaan en bemedelijd door den ander, maar waar het als van zelf spreekt, dat de een, evenzeer als de ander, in de gelegenheid zal zijn gesteld, zijne gaven te ontwikkelen, en zijn geestesbestaan uit te leven.