tijdens het cultuurstelsel op Java een overeenkomst tussehen personen, die genegen waren om zich te vestigen als suikerfabrikant (in ’t begin meest Chineezen) en ’t gouvernement, waarbij dit een renteloos voorschot als bedrijfskapitaal verstrekte en de fabrikant (contractant) zich verbond om dit voorschot in suiker terug te betalen, terwijl ook het door het gouvernement geleverde suikerriet met suiker moest worden betaald. Bij het aangaan van een zoodanig S. werd verder de bepaling'gemaakt, dat er op moest worden gelet, om met de minste kosten het meest mogelijke product van de beste hoedanigheid te winnen, zonder druk op de bevolking (welk laatste punt van het begin af een doode letter was).
Deze regeling werd ingevoerd om het oprichten van suikerfabrieken aan te moedigen en zoodoende de suikerindustrie uit te breiden, hetgeen noodig was om van de groote hoeveelheden krachtens het cultuurstelsel geteelde suikerriet suiker te kunnen maken en dus winst te trekken.De contractsvoorwaarden werden herhaaldelijk gewijzigd. In 1838 werd bepaald dat de geheele suikeropbrengst der contractfabrieken aan het gouvernement moest worden geleverd. In 1840 werd het verleenen van voorschotten facultatief en van 1841 af, bij vernieuwing van contracten, het aannemen van suiker door het gouvernement facultatief gesteld, in 1844 het voorschot-geven geheel ingetrokken. Verschillende andere wijzigingen gaven den fabrikant een vrijere beschikking over het product. In 1870 kwam de suikerwet tot stand, welke geleidelijke opheffing der gouvernements-suikercultuur beval, van 1879 af, in verband met welke wet in 1879 besloten, werd, de gouvernementsaanplantingen 1879—91 jaarlijks met 1/13 te verminderen. Sedert hebben de gouvernementscontracten allengs plaats gemaakt voor vrije ondernemingen, en is de suikerteelt op Java allengs tot groote ontwikkeling en technische volmaaktheid geraakt.